Mozaïek van kerkplekken
Het belangrijkste thema op dit moment is de bezinning op de betekenis van nieuwe kerkplekken voor de bestaande praktijk van kerk-zijn. Naar aanleiding van het ontstaan vanuit de Protestantse Kerk van circa 250 nieuwe vormen van kerk-zijn (pioniersplekken, kliederkerken, leefgemeenschappen en monastieke initiatieven) gaf de generale synode eind 2017 opdracht aan de dienstenorganisatie om de vragen en knelpunten rond deze nieuwe vormen van kerk-zijn te doordenken. Een belangrijk aspect daarbij is de vraag of en hoe nieuwe kerkplekken, die dat willen, als zelfstandig onderdeel kunnen worden opgenomen binnen onze bestaande kerkinrichting. Dit onderzoek leidde tot het rapport ‘Mozaïek van kerkplekken’ dat in het voorjaar van 2019 werd behandeld door de generale synode. De synode sprak uit, verheugd te zijn over het ontstaan van zoveel nieuwe kerkplekken en besloot in principe akkoord te gaan met het voorstel uit het rapport dat een nieuwe kerkplek als zelfstandige onderdeel - genaamd ‘kerngemeente’- in de kerk kan worden opgenomen als ‘buitengewone gemeente’ zoals beschreven in ordinantie 2-5-2 van de kerkorde. De synode stelde ook een tiental concrete voorwaarden vast waaraan de nieuwe kerngemeente moet voldoen. Een uitgewerkt voorstel van een en ander zal worden behandeld in de synodevergadering van november 2019.
Daarmee wordt invulling gegeven aan een belangrijk beleidsvoornemen vanuit Kerk 2025 om te investeren in ‘nieuwe vormen van kerk-zijn (fresh- expressions of church), die toegankelijk zijn voor tijdgenoten die zich om wat voor reden dan ook niet bij bestaande gemeenschappen voegen. Deze nieuwe vormen moeten niet onnodig belast worden met bestaande kerkelijke gewoonten, structuren en organisatie. Ze moeten de kans krijgen te ontstaan en te groeien op een wijze die recht doet aan mensen die er onderdeel vanuit maken.’ (Waar een Woord is, is een weg, 2015, p.9).
Hernieuwde bezinning over het ambt
De discussie in de synode over de nieuwe kerkplekken leidde ook tot het besluit om een werkgroep van deskundigen de opdracht te geven zich te bezinnen op het ambt in de Protestantse Kerk en daarover een ambtsvisie te schrijven. Achtergrond van dit besluit was een voorstel in het rapport ‘Mozaïek van Kerkplekken’ over de wijze waarop de bediening van Woord en sacramenten in een toekomstige kerkplek zou moeten worden gewaarborgd. Naast de bekende mogelijkheden - door inzet van een predikant of een kerkelijk werker met bevoegdheden van de predikant - zou ook een ‘pastor’ kunnen worden ingezet. Onder deze pastor wordt hier verstaan: een ouderling of diaken met de bevoegdheid om de ambtswerkzaamheid van een predikant te verrichten in de zin van ord. 2-6. Kandidaten voor deze nieuwe functie zouden aan de navolgende (opleidings)eisen moeten voldoen: een twee-jarige opleiding op HBO-niveau (Associate Degree), het doen een colloquium, aanwijzing van een predikant tot supervisor, deelname aan de permanente educatie en de leergemeenschap van kerngemeenten.
De synode vond dit voorstel echter te prematuur omdat op voorhand niet duidelijk is hoe deze nieuwe figuur van pastor past in een evenwichtige ambtsvisie voor de kerk in haar geheel. De synode meende dat wijziging van de ambtelijke bevoegdheden in de kerk niet alleen kan worden bepaald door ontwikkelingen van nieuwe kerkplekken. Daarin moet de context van de hele kerk worden meegenomen. De werkgroep die deze opdracht krijgt, zal in november 2019 rapporteren over de voortgang.
De positie van kleine gemeenten
Ook besloot de synode tot de vorming van een tweede werkgroep van deskundigen met de opdracht om (a) te laten onderzoeken welke mogelijkheden de huidige kerkorde kent voor kleine gemeenten om op een voor hen passende wijze te voldoen aan de kerkorde; (b) zonodig voorstellen te doen voor aanvulling van deze mogelijkheden. Ook deze werkgroep zal in november 2019 rapporteren aan de synode.
De achtergrond voor dit besluit was dat tijdens de regionale bijeenkomsten over het ontwerp-rapport over de nieuwe kerkplekken, veelvuldig de vraag werd gesteld of kleine gemeenten niet aan dezelfde minimale eisen zouden moeten voldoen als die voor de nieuwe kerngemeenten zouden gaan gelden. De veronderstelling hierbij is dat de minimumeisen die door de kerkorde aan kleine gemeenten worden gesteld voor hun ambtelijke en bestuurlijke inrichting -ook na Kerk 2025- te zwaar zouden zijn en in elke geval zwaarder zijn dan die voor de kerngemeenten.