Te midden van vele al dan niet dogmatische ambtsvisies, zou ik willen pleiten voor een liturgische manier van kijken, om samen het heil te beleven. Dan blijkt ambt veel speelser te zijn dan de soms loodzware discussie over de ambtelijkheid van personen. Wie mag wanneer wat wel en vooral, wat niet. In diensten, vergaderingen, pastoraat. Of zullen we samen vieren?
Het boek Antiliturgica van C.W. Mönnich, uit 1966, heeft mij zeer geïnspireerd. Een hartstochtelijk pleidooi voor de viering van de eredienst als het bruiloftsfeest van de Messias en zijn volgelingen. Ik schreef daar eerder over *. Het roept zulke geweldige vreugdebeelden op over het samen vieren, dat ik er wel steeds over zou willen schrijven. Sterker, zó wil ik vieren!
Let op, Mönnich is helemaal niet tegen liturgie, in tegendeel. Hij kiest deze titel voor zijn boek omdat liturgie geen afstandelijke ‘uitvoering’ is ten behoeve van en ten overstaan van de gemeente. Maar het betrekt juist iedereen in de dienst. Samen Vieren. Denk aan ‘anti-theater’. Geen toneel om ‘naar te kijken’, maar actieve betrokkenheid van iedereen aan het spel. In de kerk dus niet: ambtsdragers gaan voor en leiden de dienst waarin het kerkvolk ‘slechts’ hoeft te volgen.
Is het moeilijk, dat ambt?
Al meer dan 25 jaar wordt in de PKN-kerken gesproken over dat ambt. Ik moet heel diep zuchten dat ze dat nog steeds doen. Wie mag wat in welke situatie? Wel mogen preken, maar pas op (!), je mag géén brood en wijn delen. Alsof Avondmaal heiliger en bijzonderder is dan het Woord verkondigen. Heus, de hele dienst is heilig, maar preken is écht moeilijker. Daarin zitten heel veel woorden. Zinvolle uitleg. En juist aan tafel is het Evangelie zo eenvoudig en heilzaam recht voor mijn raap: ‘Hier, voor jou, Christus’ lichaam is brood geworden om in vreugde met je naaste het leven te delen.’ Zou dat níét gevierd kunnen of mogen worden, ook zonder die ambtsdragers? Ik omarm het heilig evangelie, die opwindende boodschap: we vieren samen dat Christus ons voorgaat in de opgang naar het nieuwe Jeruzalem.
Voorbeden tot metbeden maken
Nee, niet de dominees zijn de voorgangers. Ja, ze hebben geleerd teksten uit te leggen. Maar ook zij zijn gewoon mensen die zich geroepen en genodigd weten. Zoveel mensen hebben dat feest van heil zo bitterhard nodig. Want honger, lijden, schuilen in bunkers, op de vlucht zijn, vechten voor leven in vrede, dat is nooit feestelijk. En je verlangt zo naar het goede.
Mensen in zulke nood zitten niet zo vaak in onze kerken. Op z’n minst kunnen we de voorbeden maken tot met-beden. Dat ik, welgestelde, in een voorbede God dus niet bid met m’n vinger wijzend: Heer, wilt U die mensen daar helpen. Maar dat ik in het gebed náást ze kom staan. En dus met hen om hún verlangen bid. Amen zeggen betekent dan: zeggen en doen; ook mijn handen uit mijn mouwen te steken. Doen waar we om bidden. Ambt is dienst aan de naaste.
De eredienst vieren: dat doe je samen
Als we zingen, bidden, luisteren zijn we geen toeschouwers die afwachtend de opvoering bezien. Wij zijn medespelers. In de liturgie zijn allen feestgangers. Je laat je meenemen. En als je niet die om ontferming schreeuwende wereld in wilt en daar het heilsfeest stichten, dan blijf je maar thuis.
De dienst vieren doe je samen.
Luther zei: ‘Als ik jou een christen noem, dan noem ik je dus ook priester. Je bent iemand die sacramenten deelt, bidt voor en met de ander, dient in de wereld. Dat hoort daar allemaal bij.’
Ik vond het geweldig dat een nieuwkomer in onze kerk op onze liturgie reageerde met: ‘Je moet wel goed opletten in de dienst hier. Er wordt steeds weer wat van mij verwacht.’ Ja, hoge verwachtingen! Want als feestganger ben je geen muurbloempje. En de dienst in de kerk is nog maar het begin; binnen hangt op de deur naar buiten het bordje: ‘dienstingang’.
In de liturgie gaat het om de Messias en de zijnen. Als er al een onderscheid is, dan is het tussen deze Ene en ons. Hoewel, de Messias verbindt zich menigmaal zó met de mensen dat Hij niet meer te herkennen is. Hij is daar niet minder om. Het 'broeder-zijn' van Jezus ís zijn messiasschap.
Het gaat om de Messias en zijn volgelingen
Vanuit dit feestelijk grondpatroon van de liturgie, de vrolijke opgang naar het feest in en van de wereld, kunnen we ánders spreken over het ambt. Dat ambtsdragers de verantwoordelijken zijn, spreken over ambtelijke vergaderingen en diensten … Dat suggereert dat het gros van de gemeenteleden 'ambteloze burgers' zijn, met slechts een afgeleide en ondergeschikte verantwoordelijkheid. De predikant wordt voor het leven geordineerd. Of ingezegend, of gewijd. O nee, roept de reformatie, geen inwijding: álle gelovigen zijn priesters. Heeft een predikant dan een soort plus van een 'ambt-substantie'?
Mönnich maakt voortdurend duidelijk dat het in de eredienst - en dus in heel de kerk - wezenlijk gaat om de Messias en zijn volgelingen. Daar kan niemand tussen komen, geen enkele ambtsdrager is middelaar. Dat hoeft ook niet. Want niet ‘de kerkenraad’ wenst u een goede dienst: het is Christus die ons hier in de dienst voorgaat.
Deskundigheid wel belangrijk
Als we in de kerk over ambt spreken, dan kan dat alleen door wat men doet. Ofwel: ‘men legt de Schrift niet uit omdat men dominee is, maar men is dominee omdat men de Schrift uitlegt. Men is geen steun voor hulpbehoevenden, omdat men diaken is, maar men is diaken omdat men de handen naar een mens in nood uitstrekt’.
Niet omdat men ‘in het ambt staat’ heeft men bepaalde rechten en plichten. Maar je bent iemand die meegaat in de beweging van de Messias waarin je bepaalde dingen doet: de Schrift uitleggen, mensen en de wereld dienen, zingen, bidden. Dat wil zeggen, wat jij doet maakt jou tot ambtsdrager. En de hele kerk zit daar vol mee! Ze doen het niet voor zichzelf maar voor het leven van mensen in de wereld. Allen die meegaan in de messiaanse beweging naar het Rijk van God zijn priesterlijke ambtsdragers. In het feest dat de liturgie is, stelt iedereen zijn eigen capaciteiten ten dienste van het geheel. Mönnich zegt: ‘Dan kan een gymnastiekleraar of dansmeester door diens ervaring met het lichaam de meest aangewezen persoon zijn om de dans naar het avondmaal te leiden. Dan is die bekleed met het ambt van de kerk, in de volle zin van het woord’.
Deskundigheid is hierbij wel belangrijk, want aan dilettantisme gaat een feest ten gronde. Deskundigheid helpt om diens taak in de viering zo goed mogelijk uit te voeren. Maar het maakt iemand niet tot een aparte ambtsdrager.
Opgaand naar het Grote Feest
Als we zo over het ambt zouden gaan spreken, vermijden we de discussies over wie wat mag, en (vooral) wie wat niet. Dan spreek je niet meer over rechten en plichten maar ga je juist uit van de uitnodiging van de Heer voor het bruiloftsfeest. Die tot klinken wordt gebracht. Waarbij het leven van mensen wordt vervuld van dát feest. Waarin iedere klinkende stem een ambtsbekleder is. Die spreekt immers niet namens zichzelf maar is geroepen de stem van de Heer klank en draagwijdte te geven. Zo is eenieder, in die dienst, ambtsdrager.
Opdat het Woord van de Heer gehoord wordt en zijn lichaam gestalte krijgt in deze wereld - voor álle mensen. In de viering van het Grote Feest waarheen Christus voorgaat.