Geregeld spreek ik hierover met gemeenten bij wie ik in hun veranderproces op bezoek kom. Wat hoort zo zeer tot wie je bent, dat je het niet kunt opgeven zonder jezelf te verliezen? Dat is daarbij vaak een centrale vraag.
Als kerk hebben wij in het eerste, belijdende artikel van onze kerkorde uitgesproken, dat wij ‘onopgeefbaar verbonden zijn met het volk Israël’. Het was een heel proces om tot die formulering te komen, herinner ik mij. En het weerspiegelt, zoals veel kerkelijk spreken, een woordkeuze waarbij wij boven onszelf uitreiken naar wat in feite groter is dan wij.
Theologisch betekent die formulering, dat wij willen luisteren naar hoe binnen het volk en de traditie waarin Jezus geheel is ingebed, wordt gesproken over God en geloof en levensperspectieven. Het betekent ook, dat wij ons door Israël in alle veelkleurigheid zoals die zich voordoet als traditie, volk, visioen, politieke nachtmerrie en nog steeds onoplosbaar conflict... principieel vragen willen laten stellen over hoe wij spreken van onze hoop en ons vertrouwen in het beeld van die Jood uit Nazareth, in wie wij de Christus herkennen.
Wat betekent dat voor ons kerkzijn en ons persoonlijk leven. Wat betekent het, ook gezien de conflicten in en rondom het land, in het licht van onrecht en geweld dat daar incidenteel en ook structureel plaatsvindt aan beide kanten van het conflict? Dat is net even een spade dieper graven dan de organisatorische vraag hoe het straks verder moet met ons, bij voortgaand tanend kerkbezoek en gebrek aan ambtsdragers!
Wij zullen in de komende tijd in de Protestantse Kerk en in de Lutherse wereldfamilie bij de Assemblee in Krakow (nabij het Auschwitz monument) opnieuw over onze relatie met Israël nadenken. Voor mij gaat het er dan om, dat het ons lukt om uit te houden dat die relatie ons zowel theologisch en gelovig als ook menselijk onder spanning zet. Zelf heb ik dat bij een recent bezoek aan Israël nog eens nieuw ervaren. Mijn Dagboek vertelt ervan:
“... Het is DONDERDAG. Ik ben hier in Jeruzalem op bezoek bij het feest van de ordinatie van de eerste vrouwelijke predikant in de Palestijnse Lutherse kerk. De politieke en sociale spanning in het land er omheen is er ondertussen om te snijden. Zondag zal het feest zijn, maar vanavond zit ik even bij de Damascus poort.
Een groep traditioneel geklede joodse jongeren zingt daar liederen over Jeruzalem, ‘onze stad, en stad van de tempel van David’... De spanning stijgt toen een groep Arabische jongeren zich geprovoceerd voelt en gaat zingen van ‘Jeruzalem, stad van onze profeet’. Dan plotseling: een charge van zwaarbewapende eveneens jonge militairen. De Arabische jongeren stuiven alle kanten op, en ik besef: ik voel me veilig want ik zie er niet Arabisch uit ...
Het is VRIJDAG. Ik wandel langs de buitenkant van de oostelijke muur van de Heilige Stad over de begraafplaats van de Arabische gemeenschap. Op vrijdag wandelen hier enkel Arabische gezinnen, besef ik. Wat als ik straks word aangesproken en er een onuitgesproken spanning ontstaat? Wat als ik me dan hoor zeggen: ‘... ja, maar ik ben helemaal geen Jood!’?? – Ik moet denken aan het verhaal van Petrus en de haan die drie keer kraait ...
Het is ZATERDAG. Ik ben op bezoek bij Joodse vrienden thuis. We begroeten de sjabbat tijdens de maaltijd, en zij vertellen over hun twijfels, of ze in het land van hun dromen kunnen blijven wonen, met het tweede kind op komst en de spanningen die maar blijven oplopen en de politieke situatie die met de dag harder en nijpender wordt...
Het is ZONDAG. Ik vier met talloze anderen, Palestijnse gemeenteleden en kerkelijke vertegenwoordigers in de zondagsdienst het feest van de ordinatie in de Palestijnse Lutherse kerk. Vreugde, lachen, dansen zelfs op de aansluitende feestavond in Bethlehem waar bisschoppen swingen op de klanken van Gloria Gaynor ... – en ik me afvraag hoe ik die nacht nog veilig langs het militaire checkpoint terugkom naar Jeruzalem ...
Het is MAANDAG. Op weg naar het vliegveld zit tegenover mij een meisje van de leeftijd van mijn dochter: snelvuurgeweer over de schouder. Een ander niet veel ouder meisje met haar baby in de arm leest in de Siddoer, het Joodse gebedenboek, en een man met crossfiets en stoere helm haalt zijn gebedsriemen uit de zadeltas ...”
Het is deze verwarrende maar niet uit elkaar te houden werkelijkheid van ‘Israël’, volk, land, staat, traditie, - die vragen stelt aan ons kerkzijn in de naam van de Jood Jezus Christus.
Thuis in Nederland hoor ik ondertussen dat jongens op straat in Amsterdam geen kippa durven te dragen en dat er op scholen wordt nagedacht hoe om te gaan met het toenemend antisemitisme en de Jodenhaat, en hoe de onkunde en ontkenning van de Holocaust onder scholieren tegen te werken.
Wat is ‘onopgeefbaar’ – en hoe houd je de theologische ‘content’ vast als leven en kerkzijn ingewikkeld wordt?
Andreas Wöhle