Zondag wordt in veel gemeenten stilgestaan bij de mensen die het afgelopen jaar zijn overleden. Emeritus-professor Jan Muis pleit ervoor om tijdens de dienst het onderwerp 'hemel' niet te vermijden. "Hoewel we niet precies weten wat de hemel is, weten we dat God ook in de dood onze God blijft en wij niet alleen zullen zijn."
U was gemeentepredikant en bent hoogleraar geweest. Wanneer kwam de hemel vaker ter sprake?
‘Er is mij weinig gevraagd over de hemel, ook niet als predikant. De vraag hoe het daar zou zijn, is nauwelijks aan de orde gekomen, zelfs niet bij sterven en begraven. En uit de collegezalen herinner ik me die vraag helemaal niet. Toen Fokkelien Oosterwijk mij ter gelegenheid van haar emeritaat uitnodigde voor het Westersymposium, met als thema Lieve Hemel, was ik heel verrast. Het was eigenlijk de eerste keer dat ik er concreet mee bezig ging.
De hemel, als plek waar wij na onze dood zullen zijn, speelt in de Bijbel nauwelijks een rol. Er zijn spaarzame aanwijzingen, zoals in Hebreeën en Openbaring, maar het koninkrijk van God staat voorop. Paulus schrijft dat wij als we sterven bij de Heer zullen zijn. Jezus heeft met de Sadduceeën een discussie over de opstanding. Hij geloofde evenals de Farizeeën in de opstanding van de doden. Rond de Middeleeuwen komt het hemelgeloof in de plaats van het opstandingsgeloof.’
Welke voorstelling van de hemel heeft u ontwikkeld?
‘Wij kennen lengte, breedte en diepte als de drie dimensies. Einstein introduceerde tijd als vierde dimensie. Het is niet onmogelijk dat daarnaast een ruimte bestaat met meer dimensies, die wij niet kennen. De schepping is veel groter en dieper dan de dingen die wij zien en aanraken. Er is een kant aan de werkelijkheid waar wij ons geen idee van kunnen vormen. Dit strookt met het beeld van God, die ook groter is dan wij ons kunnen voorstellen. Het is een abstract denkbeeld waarmee ik min of meer kan verdedigen dat de gedachte van een hemel niet absurd is. Het raakt aan poëzie, juist omdat het alles omvat en ons voorstellingsvermogen te boven gaat.’
Is het geloof in God onlosmakelijk verbonden met de hemel?
‘Ik denk niet dat je in de hemel kunt geloven zonder in God te geloven – maar wel andersom. Althans, de hemel als plek waar wij zullen zijn. In het geloven van alledag gaat het er veel meer om of je leeft in verbondenheid met God.’
Maar we laten ons het hemels perspectief zo afpakken. Waarom?
‘Godfried Bomans zei: “Vroeger, als je doodging, was je er bijna – nu ben je er bijna geweest.” Wij gelovigen zijn ontzettend bang voor ouderwets te worden aangezien. Het is ook een reactie op het eenzijdige hemelgeloof. Toch vind ik dat er de laatste paar jaar sprake is van een kentering. Er wordt niet meteen meer lacherig gedaan over het geloof.’
Vanwaar de neiging in onze samenleving om zo veel mogelijk te onttoveren?
‘Religie heeft ook gevaarlijke kanten. Mensen werden klein gehouden. De kerk gunde ons eigenlijk het leven niet. Maar door de Verlichting werden we mondig en gingen we op onderzoek uit. Vroeger baden we tot God, nu gebruiken we kunstmest. Al dat zogenaamd mythische en magische werd vervangen door verstand en techniek, en zo boekten we enorme successen. Denk maar aan de geneeskunde. Het verhaal ging dat dit alles werd bevochten op het christelijk geloof. Maar je kunt ook zeggen dat het besef dat de schepping ons gegeven werd en dat wij er gebruik van mogen maken mede aan het christendom te danken is. In mijn visie is er geen basis voor de gedachte dat geloof en wetenschap niet kunnen samengaan.
Maar nu zijn wij het die alles willen beheersen en zo kun je met een puur materialistische werkelijkheid blijven zitten. Eten, drinken, vrolijk zijn. Veel mensen verkiezen die zekerheid. Anderen gaan toch op zoek naar verdieping en spiritualiteit.’
Hebben we meer verbeeldingskracht nodig?
‘Verstand en kennis moet je nooit uitschakelen. De uitdrukking ‘Geloven doe je maar in de kerk’ is natuurlijk onzin, juist dáár denk je na. Alleen, je moet weten waar de grenzen van de kennis liggen en waar het vermoeden begint, dat het bestaan een wonder is, volstrekt niet vanzelfsprekend. Alles is groter dan wij kunnen begrijpen, met ons verstand kunnen pakken. Dat nodigt uit tot verbeelding. In die zin lijken geloof en poëzie op elkaar. Poëzie roept herkenning op. Willem Jan Otten schreef een prachtig gedicht over zijn vader die bijkomt uit een coma en vertelt dat hij een koor hoorde en de muziek herkende, al wist hij niet wie zongen noch wie de componist was. Zulke beelden worden ook gestimuleerd door de Bijbelse verhalen, kijk naar het scheppingsverhaal. Dus inderdaad: geloof kan niet zonder verbeeldingskracht.’
In uw lezing op het Westersymposium komen woorden als vertrouwen, hopen, verwachten en geloven vaak voor. Wat zijn de verschillen?
‘Geloven is vertrouwen. In christelijke zin het vertrouwen op God, op Christus, met je hart, verstand en wil. Volgens mij is vertrouwen positief, onvoorwaardelijk en altijd aan een ander gekoppeld. Zolang die betrouwbaar blijkt. Je kunt het dus ook verliezen. Verlangen is een gemengd gevoel, want het duidt op een gemis: je wilt ergens zijn waar je niet bent of je verlangt naar iemand die nooit komt. Levinas zei: “Echt verlangen kan nooit worden vervuld, want dan is het geen verlangen meer.” Geloven is verlangen én vertrouwen. Als het op de toekomst is gericht, wordt het hoop.
Verlangen kan ook omslaan in wensdenken. Tegenwoordig hoor je meer over verlangen spreken dan over vertrouwen. Ik vind verlangen heel belangrijk, maar geloven is meer dan dat.’
En de hemel?
‘Ik geloof erin en vertrouw erop, maar ik verlang er niet naar. Ik houd van het leven. Wel kan ik me situaties voorstellen waarin mensen hevig naar de hemel verlangen. Hoewel we niet precies weten wat dat is, weten we dat God ook in de dood onze God blijft en wij niet alleen zullen zijn. Als je met Hem samen bent, ben je in de hemel. Daar hoop ik op. Ik vertrouw erop dat God mij daar niet alleen zal laten.’
Straks is het Eeuwigheidszondag. Kan het beeld van de hemel ons nog troosten?
‘Vreemd genoeg wordt er tijdens zo’n dienst zelden over de hemel gesproken. Persoonlijk zou ik het woord niet mijden en het als troost aanreiken. In de Bijbel is de hemel een tussenstation, het einddoel is immers het rijk van God, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Dat is de grote verwachting.
Of onze gestorven dierbaren daar zijn? Ik zou het geweldig vinden, maar in de Bijbel lees ik er niets over. Jezus zegt dat wij in de opstanding als engelen zullen zijn. Ik weet niet of wij elkaar dan zullen herkennen. Maar er zal vreugde zijn en geen gemis. Ik wacht af hoe God ons zal verrassen.’
Prof. dr. Jan Muis (1952) studeerde theologie in Utrecht. Hij was predikant in o.a. Oudenbosch, Warmond en Den Haag. Van 1996 tot 2007 was hij hoogleraar Dogmatiek en Bijbelse Theologie aan de Universiteit van Utrecht. Muis werd in 2007 hoogleraar Dogmatiek aan de Protestantse Theologische Universiteit in Amsterdam en ging in 2017 met emeritaat.
In 2016 verscheen zijn boek Onze Vader, christelijk spreken over God. De bijdragen aan het Westersymposium van april 2018 Lieve Hemel werden gebundeld en uitgebracht door Narratio.