I. De vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente
Ord. 11-1. Algemeen
1. De zorg voor de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente berust bij de kerkenraad.
2. De kerkenraad vertrouwt de verzorging van de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente van niet-diaconale aard toe aan het college van kerkrentmeesters en die van diaconale aard aan het college van diakenen.
3. Het college van kerkrentmeesters en het college van diakenen stemmen hun beleid af op het beleid van de kerkenraad inzake het gehele leven en werken van de gemeente. Zij doen verslag van hun werkzaamheden aan de kerkenraad.
4. Het college van kerkrentmeesters en het college van diakenen blijven bij het beheren van en beschikken over de aan hen toevertrouwde vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente binnen de grenzen van het door de kerkenraad vastgestelde beleidsplan en van de door de kerkenraad vastgestelde begroting.
5. Voorafgaande instemming van de kerkenraad is nodig voor rechtshandelingen betreffende: - het verkrijgen, bouwen, ingrijpend verbouwen, uitbreiden of restaureren, verhuren, bezwaren, verkopen of op andere wijze vervreemden en afbreken van een gebouw of een orgel, beide in gebruik ten behoeve van de eredienst of anderszins van belang voor het leven en werken van de gemeente;
- het aangaan van verplichtingen waarin niet bij vastgestelde begroting is voorzien;
- het aanvaarden van erfstellingen, legaten en schenkingen onder last of voorwaarde;
- het oprichten van of deelnemen aan een stichting;
- het voeren van processen voor de overheidsrechter en het aangaan van overeenkomsten om geschillen op een andere wijze tot een oplossing te brengen.
6. De kerkenraad neemt alleen in overleg met het college van kerkrentmeesters respectievelijk het college van diakenen beslissingen waaraan financiële gevolgen verbonden zijn welke niet bij vastgestelde begroting zijn voorzien.
Ord. 11-2. Het college van kerkrentmeesters en het college van diakenen
1. De ouderlingen-kerkrentmeester vormen tezamen met de kerkrentmeesters als bedoeld in lid 2 het college van kerkrentmeesters. De diakenen vormen tezamen met de diaconale rentmeesters als bedoeld in lid 2 het college van diakenen.
2. De kerkrentmeesters die geen ouderling zijn, en de diaconale rentmeesters worden door de kerkenraad uit degenen die tot de gemeenschap van de gemeente behoren benoemd nadat hun namen zijn voorgedragen aan de gemeente om haar goedkeuring te verkrijgen. Zij kunnen in de gemeente niet tegelijkertijd een ambt dragen en kunnen evenmin tegelijkertijd kerkrentmeester en diaconaal rentmeester zijn.
3. Ten aanzien van de kerkrentmeesters die geen ouderling zijn en van de diaconale rentmeesters, is van overeenkomstige toepassing hetgeen voor ambtsdragers bepaald is ter zake van de zittingstijd, de mogelijkheid bezwaar te maken tegen de benoeming, het opzicht en de behandeling van bezwaren en geschillen.
4. Elk college bestaat uit ten minste drie leden, waaronder ten minste twee ambtsdragers. Indien het college minder dan drie leden telt, overleggen de kerkenraad en het breed moderamen van de classicale vergadering op welke wijze de taken van het college worden verricht, naar regels in generale regeling 12 gesteld.
5. Elk college wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan. De voorzitter is een van de ambtsdragers. Elk college draagt er zorg voor dat de boekhouding en het middelenbeheer niet in één hand zijn.
6. Indien een lid van een college verhinderd is aan de besluitvorming deel te nemen, is de kerkenraad bevoegd dit lid op verzoek van het college te vervangen door een ambtsdrager die aan de besluitvorming deelneemt met alle rechten en plichten van een lid van het college.
7. Het college van kerkrentmeesters heeft tot taak: - het in overleg met en in verantwoording aan de kerkenraad scheppen en onderhouden van de materiële en financiële voorwaarden voor het leven en werken van de gemeente door:
- het meewerken aan de totstandkoming van het beleidsplan, de begroting en de jaarrekening van de gemeente overeenkomstig het bepaalde in ordinantie 4-7-1 en het bepaalde in artikel 5 en 6;
- het zorg dragen voor de geldwerving;
- het zorg dragen voor het beschikbaar zijn van ruimten voor de eredienst en de andere activiteiten van de gemeente;
en voorts:
- het beheren van de goederen van de gemeente;
- het verzorgen van het, in het beleidsplan en de begroting geformuleerde, personeelsbeleid;
- het zorgdragen voor de arbeidsrechtelijke aangelegenheden van hen die krachtens arbeidsovereenkomst bij de gemeente werkzaam zijn op niet-diaconaal terrein;
- het fungeren als opdrachtgever van kosters en beheerders van gebouwen en ander beherend en administratief personeel dat op arbeidsovereenkomst in dienst van de gemeente werkzaam is;
- het bijhouden van de registers van de gemeente, het doopboek, het belijdenisboek en – indien aanwezig - het trouwboek;
- het beheren van de archieven van de gemeente;
- het beheren van de verzekeringspolissen.
8. Het college van diakenen heeft tot taak: - het in overleg met en in verantwoording aan de kerkenraad scheppen en onderhouden van de materiële en financiële voorwaarden voor de door de gemeente te verrichten diaconale dienst door:
- het meewerken aan de totstandkoming van het beleidsplan, de diaconale begroting en de diaconale jaarrekening overeenkomstig het bepaalde in ordinantie 4-7-1 en het bepaalde in artikel 5 en 6;
- het zorg dragen voor de geldwerving ten behoeve van de diaconale arbeid van de gemeente;
en voorts:
- het beheren van de goederen van de diaconie;
- het verzorgen van het, in het beleidsplan en de diaconale begroting geformuleerde, personeelsbeleid;
- het zorgdragen voor de arbeidsrechtelijke aangelegenheden van hen die krachtens arbeidsovereenkomst bij de diaconie werkzaam zijn;
- het fungeren als opdrachtgever van hen die op arbeidsovereenkomst in de gemeente op diaconaal terrein werkzaam zijn;
- het beheren van verzekeringspolissen.
9. Het college van diakenen is bevoegd diaconale steun te verlenen aan personen, organen, kassen, fondsen, instellingen en rechtspersonen in binnen- en buitenland. Uitsluitend in zeer bijzondere gevallen, zulks ter beoordeling van het classicaal college voor de behandeling van beheerszaken en nadat ter zake toestemming is verkregen van dit college, kan het college van diakenen besluiten diaconale gelden beschikbaar te stellen voor niet-diaconaal werk van de gemeente.
Ord. 11-3. Vermogensrechtelijke aangelegenheden van gemeenten met wijkgemeenten
1. Waar een gemeente wijkgemeenten heeft, dient in deze ordinantie in plaats van kerkenraad gelezen te worden algemene kerkenraad.
2. De voorzitter, secretaris en penningmeester van elk college worden op voordracht van het betreffende college benoemd door de algemene kerkenraad.
3. In een gemeente met wijkgemeenten kan gekozen worden voor de vorming van wijkraden van kerkrentmeesters. In dat geval vormen de kerkrentmeesters die lid zijn van een wijkkerkenraad tezamen met de andere kerkrentmeesters die benoemd zijn door de wijkkerkenraad, de wijkraad van kerkrentmeesters.
4. In een gemeente met wijkgemeenten kan gekozen worden voor de vorming van wijkraden van diakenen. In dat geval vormen de diakenen die lid zijn van een wijkkerkenraad tezamen met de diaconale rentmeesters die benoemd zijn door de wijkkerkenraad, de wijkraad van diakenen.
5. Indien wijkraden zijn ingesteld wordt in de plaatselijke regeling vastgelegd:
- de taakverdeling tussen de colleges en de wijkraden;
- de samenstelling van de colleges.
Ord. 11-4. Rechtspersoonlijkheid en vertegenwoordiging
1. De gemeente heeft rechtspersoonlijkheid. De gemeente wordt in vermogensrechtelijke aangelegenheden van niet-diaconale aard vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris van het college van kerkrentmeesters tezamen. Het college van kerkrentmeesters wijst voor elk van beiden uit zijn midden of uit de kerkenraad een plaatsvervanger aan. Een wijkgemeente, een missionaire gemeente en een huisgemeente hebben geen rechtspersoonlijkheid.
2. De diaconie van de gemeente heeft rechtspersoonlijkheid. Het college van diakenen is het bestuur van de diaconie. De gemeente wordt in vermogensrechtelijke aangelegenheden van diaconale aard vertegenwoordigd door de diaconie. De diaconie van de gemeente wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris van het college van diakenen tezamen. Het college van diakenen wijst voor elk van beiden uit zijn midden of uit de kerkenraad een plaatsvervanger aan.
3. In alle andere aangelegenheden wordt de gemeente vertegenwoordigd door de preses en de scriba van de kerkenraad tezamen. De kerkenraad wijst voor elk van beiden uit zijn midden een plaatsvervanger aan.
Ord. 11-5. De begrotingen en het collecterooster
1. Elk jaar plegen het college van kerkrentmeesters en het college van diakenen met de kerkenraad en met alle daarvoor in aanmerking komende organen van de gemeente overleg over de in samenhang met het door de kerkenraad vastgestelde beleidsplan op te stellen begrotingen en het collecterooster van het komende kalenderjaar.
2. Vóór 1 november dienen het college van kerkrentmeesters en het college van diakenen hun ontwerpbegrotingen bij de kerkenraad in, vergezeld van een door hen in onderling overleg opgesteld gemeenschappelijk ontwerpcollecterooster.
3. Indien de kerkenraad wijzigingen wil aanbrengen in de ontwerpbegrotingen, overlegt hij met het betrokken college over de voorgenomen wijziging. Indien over de wijziging geen overeenstemming wordt verkregen, vraagt de kerkenraad bemiddeling van het classicale college voor de behandeling van beheerszaken. Eerst na bemiddeling van het classicale college neemt de kerkenraad een definitief besluit.
4. Nadat de kerkenraad de begrotingen voorlopig heeft vastgesteld, worden deze in samenvatting in de gemeente gepubliceerd en tevens gedurende een week in haar geheel voor de leden van de gemeente ter inzage gelegd. De kerkenraad stelt de leden van de gemeente in de gelegenheid hun mening over de begrotingen kenbaar te maken. Daarna stelt de kerkenraad de begrotingen en het collecterooster vast.
5. Indien een kerkenraad wijzigingen wil aanbrengen in de vastgestelde begroting is het bepaalde in lid 3 en 4 van overeenkomstige toepassing.
Ord. 11-6. De jaarrekeningen
1. Het college van kerkrentmeesters en het college van diakenen leggen elk jaar vóór 1 mei hun ontwerpjaarrekeningen over het laatstverlopen kalenderjaar aan de kerkenraad voor.
2. Deze jaarrekeningen worden in haar geheel of in samenvatting in de gemeente gepubliceerd en tevens gedurende een week in hun geheel voor de leden van de gemeente ter inzage gelegd.
3. Nadat de leden van de gemeente in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken, stelt de kerkenraad de jaarrekeningen vast, hetgeen strekt tot decharge van de kerkrentmeesters respectievelijk de diakenen inzake het door hen gevoerde beheer, tenzij de kerkenraad een voorbehoud maakt, of het classicale college voor de behandeling van beheerszaken nader overleg wenst.
4. Elk jaar wordt vóór de vaststelling van de jaarrekeningen de financiële administratie van de gemeente en van de diaconie gecontroleerd door een door de kerkenraad aan te wijzen registeraccountant of accountant-administratieconsulent dan wel twee andere onafhankelijke deskundigen.
Ord. 11-7. Betrokkenheid van het classicale college voor de behandeling van beheerszaken
1. De kerkenraad legt elk jaar:
- vóór 15 december de begrotingen voor het komende kalenderjaar met – ter informatie bijgevoegd – het beleidsplan en
- vóór 15 juni de jaarrekeningen over het laatstverlopen kalenderjaar met het rapport van de gehouden controle
aan het classicale college voor de behandeling van beheerszaken voor.
Het classicale college voor de behandeling van beheerszaken is bevoegd om op gemotiveerd verzoek van de kerkenraad uitstel voor een door dit college te bepalen periode te verlenen.
De kerkenraden van de evangelisch-lutherse gemeenten zenden deze jaarstukken tevens toe aan de financiële commissie van de evangelisch-lutherse synode.
2. Na ontvangst van de begrotingen en jaarrekeningen kan het classicale college voor de behandeling van beheerszaken met de kerkenraad in overleg treden over wijziging of aanvulling van een begroting of jaarrekening. Ten aanzien van de begrotingen deelt het classicale college binnen zes weken na ontvangst daarvan aan de kerkenraad mee of het college zulk overleg nodig vindt.
3. Het college van kerkrentmeesters of het college van diakenen is eerst na voorafgaande toestemming van het classicale college bevoegd tot: - het aangaan van rechtshandelingen betreffende het op ingrijpende wijze verbouwen, uitbreiden of restaureren, verkopen of op andere wijze vervreemden, bezwaren en afbreken van een kerkgebouw of een orgel van cultuurhistorische of architectonische waarde en het verkopen of op andere wijze vervreemden en bezwaren van voorwerpen van oudheidkundige, historische of kunstwaarde;
- het aangaan van een overeenkomst met financiële gevolgen met een lid van het college van kerkrentmeesters, een lid van het college van diakenen of een van de andere leden van de kerkenraad alsmede personen die in dienst staan van de gemeente;
- het beschikbaar stellen van diaconale gelden voor niet-diaconaal werk van de gemeente;
- het oprichten van of het deelnemen aan een stichting.
Erfenissen kunnen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
4. In de gevallen dat voor het verrichten van een rechtshandeling geen toestemming vereist is van het classicale college, verstrekt het classicale college desgevraagd een verklaring dat het college van kerkrentmeesters of het college van diakenen geen toestemming nodig heeft van het classicale college voor het verrichten van de betreffende rechtshandeling.
5. Ten behoeve van een goede uitoefening van de taak van het classicale college verschaffen het college van kerkrentmeesters en het college van diakenen aan het college de inlichtingen en gegevens waar het om vraagt en stellen zij het college op de hoogte van besluiten waaraan voor de gemeente financiële gevolgen verbonden zijn welke niet bij vastgestelde begroting zijn voorzien.
Ord. 11-8. Betrokkenheid van het classicale college voor de behandeling van beheerszaken in bijzondere situaties; verscherpt toezien
1. Wanneer de begrotingen en de jaarrekeningen niet zijn ingezonden of wanneer het overleg als bedoeld in artikel 7-2 niet heeft geleid tot het vaststellen van een – naar het oordeel van het classicale college voor de behandeling van beheerszaken – verantwoorde begroting of jaarrekening van de gemeente of van de diaconie, dan wel wanneer er gevaar is dat niet of onvoldoende aan verplichtingen kan worden voldaan, kan het classicale college – onder met redenen omklede mededeling daarvan aan de kerkenraad – besluiten dat het college van kerkrentmeesters of het college van diakenen onder verscherpt toezien wordt geplaatst, een en ander naar regels in of krachtens generale regeling 12 gesteld.
Ord. 11-9. Beroep op het classicale college voor de behandeling van beheerszaken
1. De kerkenraad, het college van kerkrentmeesters of het college van diakenen kunnen bezwaren tegen een besluit op het gebied van de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente of van de diaconie, genomen door een van de beide andere genoemde lichamen, inbrengen bij het classicale college voor de behandeling van beheerszaken. Onder een zodanig besluit wordt mede verstaan een handeling of een verzuim. De bedoelde bezwaren dienen ingediend te worden binnen dertig dagen na de dag waarop de beslissing werd verzonden of na de dag waarop daarvan redelijkerwijze kennis kon worden genomen.
2. Bij de behandeling van bezwaren als bedoeld in lid 1 wordt het classicale college voor de behandeling van beheerszaken uitgebreid met een adviserend lid van het classicale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen van de desbetreffende classis.
II. De vermogensrechtelijke aangelegenheden van de classis
Ord. 11-10. De financiën van de classis
1. De classicale vergadering is bevoegd de vergader- en administratiekosten van de classicale vergadering, van haar breed moderamen, van haar organen van bijstand, van de ringen en van de werkgemeenschappen van predikanten om te slaan over de tot de classis behorende gemeenten.
Ord. 11-11. De financiële commissie van de classicale vergadering
1. De verzorging van de financiën vertrouwt de classicale vergadering toe aan een financiële commissie.
2. De leden van de commissie worden benoemd door de classicale vergadering. Zij worden benoemd voor de tijd van vier jaar. Zij kunnen eenmaal voor een aansluitende periode van vier jaar worden herbenoemd.
De classicale vergadering wijst de voorzitter, de secretaris en de penningmeester aan.
De classicale vergadering draagt er zorg voor dat de boekhouding en het middelenbeheer niet in één hand zijn.
3. De commissie werkt in overleg met en in verantwoording aan de classicale vergadering.
De commissie beheert de aan haar zorg toevertrouwde vermogensrechtelijke aangelegenheden van de classis en blijft daarbij binnen de grenzen van de door de classicale vergadering vastgestelde begroting.
4. De classicale vergadering en haar breed moderamen nemen geen beslissingen waaraan voor de classis financiële gevolgen verbonden zijn welke niet bij vastgestelde begroting zijn voorzien, dan na overleg met de financiële commissie van de classicale vergadering.
De classis gaat alleen financiële verplichtingen aan, indien zij, blijkens een verklaring van het classicale college voor de behandeling van beheerszaken, in staat is aan haar financiële verplichtingen te voldoen.
5. De financiële commissie pleegt elk jaar met het breed moderamen van de classicale vergadering en met alle daarvoor in aanmerking komende organen van de classis overleg over de begroting van het komende kalenderjaar.
6. De financiële commissie legt elk jaar in de laatste bijeenkomst van het jaar een ontwerpbegroting van het komende jaar voor van de in dit artikel bedoelde inkomsten en uitgaven. De classicale vergadering stelt deze begroting vast.
7. De financiële commissie legt elk jaar vóór 1 mei de ontwerpjaarrekening over het laatstverlopen kalenderjaar aan de classicale vergadering voor.
De classicale vergadering stelt deze jaarrekening vast, hetgeen strekt tot decharge van de financiële commissie inzake het door haar gevoerde beheer, tenzij de classicale vergadering een voorbehoud maakt.
8. Elk jaar wordt vóór de vaststelling van de jaarrekening de financiële administratie van de classis gecontroleerd door een door het breed moderamen van de classicale vergadering aan te wijzen registeraccountant of een accountant-administratieconsulent of door twee andere onafhankelijke deskundigen.
Ord. 11-12. Rechtspersoonlijkheid en vertegenwoordiging
1. De classis heeft rechtspersoonlijkheid. Zij wordt vertegenwoordigd door de preses en de scriba van de classicale vergadering tezamen. Het breed moderamen van de classicale vergadering wijst voor elk van beiden een plaatsvervanger aan.
Ord. 11-13. Betrokkenheid van het classicale college voor de behandeling van beheerszaken
1. De classicale vergadering legt elk jaar vóór 15 december de begroting voor het komende kalenderjaar en vóór 15 juni de jaarrekening over het laatstverlopen kalenderjaar met het rapport van de gehouden controle aan het classicale college voor de behandeling van beheerszaken voor.
2. Na ontvangst van de begroting of de jaarrekening kan het classicale college voor de behandeling van beheerszaken met het breed moderamen van de classicale vergadering in overleg treden over wijziging of aanvulling van deze stukken. Ten aanzien van de begroting deelt het classicale college binnen zes weken na ontvangst daarvan aan het breed moderamen van de classicale vergadering mee of het zulk overleg nodig vindt.
3. In die gevallen waarin de begroting en de jaarrekening niet zijn ingezonden of wanneer het overleg als bedoeld in lid 2 niet heeft geleid tot het vaststellen van een – naar het oordeel van het classicale college voor de behandeling van beheerszaken – verantwoorde begroting of jaarrekening, kan het classicale college – onder met redenen omklede mededeling daarvan aan de classicale vergadering – besluiten dat de classicale vergadering onder verscherpt toezicht wordt geplaatst. Het classicale college bepaalt daarbij welke taken en handelingen van de financiële commissie alleen met toestemming van het classicale college mogen worden uitgeoefend, een en ander naar regels in generale regeling 12 gesteld.
4. In alle gevallen geldt dat de classicale vergadering eerst na voorafgaande toestemming van het classicale college bevoegd is tot: - het aangaan van een overeenkomst met financiële gevolgen met een lid van de financiële commissie van de classicale vergadering;
- het oprichten van of het deelnemen aan een stichting.
Erfenissen kunnen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
5. In de gevallen dat voor het verrichten van een rechtshandeling geen toestemming vereist is van het classicale college, verstrekt het classicale college desgevraagd een verklaring dat de classicale vergadering geen toestemming nodig heeft van het classicale college voor het verrichten van de betreffende rechtshandeling.
6. Ten behoeve van een goede uitoefening van de taak van het classicale college verschaft de financiële commissie van de classicale vergadering aan het college de inlichtingen en gegevens waar het om vraagt.
III. De vermogensrechtelijke aangelegenheden van de evangelisch-lutherse synode
Ord. 11-14. De financiële commissie van de evangelisch-lutherse synode
1. De evangelisch-lutherse synode laat zich bijstaan door haar financiële commissie.
2. De financiële commissie wordt gevormd door ten minste drie door de synode uit haar midden daartoe benoemde leden. De leden van de financiële commissie worden benoemd voor de tijd van vier jaar. Zij kunnen eenmaal voor een aansluitende periode van vier jaar worden herbenoemd. De financiële commissie wijst uit haar midden een voorzitter en een secretaris aan.
3. De financiële commissie werkt in overleg met en in verantwoording aan de evangelisch-lutherse synode respectievelijk de synodale commissie. De financiële commissie overlegt met de evangelisch-lutherse synode en haar organen over de financiën die voor het werk van de evangelisch-lutherse synode noodzakelijk zijn en doet voorstellen aan de evangelisch-lutherse synode met betrekking tot het in artikel 19-1 bedoelde begrotingsoverleg. De financiële commissie is betrokken bij het toezien op de zorg voor de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de evangelisch-lutherse gemeenten.
Ord. 11-15. Rechtspersoonlijkheid en vertegenwoordiging
1. De evangelisch-lutherse synode heeft rechtspersoonlijkheid. Zij wordt vertegenwoordigd door haar president en haar secretaris tezamen. De synodale commissie wijst voor elk van beiden uit haar midden een plaatsvervanger aan.
Ord. 11-16. Betrokkenheid van de kleine synode
1. Eerst na instemmend advies van de kleine synode is de evangelisch-lutherse synode bevoegd tot: - het aangaan van rechtshandelingen betreffende het bouwen, verbouwen, kopen, verkopen, verhuren of verpachten of op andere wijze vervreemden of bezwaren van onroerende zaken;
- het verrichten van rechtshandelingen waarbij de financiële gevolgen een door de kleine synode vast te stellen bedrag te boven gaan;
- het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;
- het aangaan van een overeenkomst met financiële gevolgen met een lid van de financiële commissie;
- het verstrekken of aangaan van geldleningen en het stellen van persoonlijke zekerheid ten behoeve van derden;
- het aangaan van verplichtingen waarin niet bij vastgestelde begroting is voorzien;
- het aanvaarden van erfstellingen, legaten en schenkingen onder last of voorwaarde;
- het oprichten van of deelnemen aan een stichting;
- het voeren van processen voor de overheidsrechter en het aangaan van overeenkomsten om geschillen op een andere wijze tot een oplossing te brengen.
Erfenissen kunnen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
IV. De generale financiën van de kerk
Ord. 11-17. De verzorging van de generale financiën
1. De generale synode laat zich voor de verzorging van de generale financiën van de kerk bijstaan door het bestuur van de dienstenorganisatie.
2. Het bestuur van de dienstenorganisatie beheert de aan zijn zorg toevertrouwde vermogensrechtelijke aangelegenheden en blijft daarbij binnen de grenzen van de door de kleine synode vastgestelde begroting.
3. De generale synode en de kleine synode nemen geen beslissingen waaraan voor de kerk financiële gevolgen verbonden zijn welke niet bij vastgestelde begroting zijn voorzien, dan na overleg met het bestuur van de dienstenorganisatie.
Ord. 11-18. Rechtspersoonlijkheid en vertegenwoordiging
1. De kerk heeft rechtspersoonlijkheid. Zij wordt vertegenwoordigd door de preses en de scriba van de generale synode tezamen. De kleine synode wijst voor elk van beiden uit haar midden een plaatsvervanger aan.
Ord. 11-19. Begroting en jaarrekening
1. Elk jaar pleegt het bestuur van de dienstenorganisatie met de kleine synode en de evangelisch-lutherse synode overleg over de in samenhang met het door de generale synode vastgestelde beleidsplan op te stellen begroting van het komende kalenderjaar.
2. Vóór 15 november dient het bestuur van de dienstenorganisatie een ontwerpbegroting bij de kleine synode in.
3. De begroting wordt vastgesteld door de kleine synode. De kleine synode is ten behoeve van de financiering van de arbeid van de kerk bevoegd tot het heffen van een quotum van de gemeenten en van de diaconieën en tot het vaststellen van door de gemeenten te houden collecten.
4. Het bestuur van de dienstenorganisatie legt elk jaar vóór 1 mei de ontwerpjaarrekening over het laatstverlopen kalenderjaar aan de kleine synode voor.
5. De jaarrekening wordt vastgesteld door de kleine synode, hetgeen strekt tot decharge van het bestuur van de dienstenorganisatie ter zake van het door hem gevoerde beheer, tenzij de kleine synode een voorbehoud maakt.
6. Elk jaar wordt vóór de vaststelling van de jaarrekening de administratie van de generale financiën van de kerk gecontroleerd door een door de kleine synode aan te wijzen registeraccountant of een accountant-administratieconsulent.
V. Het toezien op de zorg voor de vermogensrechtelijke aangelegenheden
Ord. 11-20. Het classicale college voor de behandeling van beheerszaken
1. In elke classis is een college voor de behandeling van beheerszaken.
2. De kleine synode kan, gehoord de betrokken classicale vergaderingen en classicale colleges, besluiten dat twee of meer classicale colleges worden samengevoegd tot één classicaal college voor de betrokken classes. De kleine synode treft daarbij de nodige voorzieningen.
3. Een classicaal college voor de behandeling van beheerszaken bestaat uit ten minste zeven leden. Zij worden benoemd door de classicale vergadering uit de leden van de kerk binnen het rechtsgebied van het college voor de tijd van vier jaar en kunnen voor een aansluitende periode van ten minste twee jaar en ten hoogste vier jaar worden herbenoemd, met dien verstande dat zij niet langer dan twaalf aaneengesloten jaren lid van het college kunnen zijn.
4. Het classicale college heeft een moderamen dat bestaat uit ten minste een voorzitter, een secretaris en een derde lid. De classicale vergadering wijst de voorzitter van het classicale college aan. Het college voorziet in de waarneming van het voorzitterschap in de gevallen waarin de voorzitter aan de werkzaamheden niet deelneemt.
5. De leden van een classicaal college voor de behandeling van beheerszaken nemen niet deel aan de beoordeling van stukken bij de opstelling waarvan zij op enigerlei wijze betrokken zijn en bij de behandeling van zaken waarbij zij enigerlei belang hebben of kunnen hebben.
Ord. 11-21. Arbeidsveld
1. Een classicaal college voor de behandeling van beheerszaken heeft tot taak het toezien op de zorg voor de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeenten, de diaconieën en de classes binnen zijn rechtsgebied. Inhoud en wijze van toezien worden nader bepaald in generale regeling 12.
2. Dit toezien heeft betrekking op:
- de begroting;
- de jaarrekening en de deugdelijkheid van de controle op de financiële administratie;
- de financiële situatie van de gemeente of de classis voordat overgegaan wordt tot het beroepen van een predikant;
- het beheer van en beschikken over onroerende zaken, geldswaardige papieren en voorwerpen van oudheidkundige, historische of kunstwaarde;
- het sluiten van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd;
- het verstrekken of aangaan van geldleningen;
- het doen van beleggingen;
- het aangaan van verplichtingen waarin niet bij vastgestelde begroting is voorzien;
- het aanvaarden van erfstellingen, legaten en schenkingen onder last of voorwaarde;
- het oprichten van of deelnemen aan stichtingen;
- het voeren van processen voor de overheidsrechter en het aangaan van overeenkomsten om geschillen op een andere wijze tot een oplossing te brengen;
- het inrichten en bijhouden van de registers van gemeenteleden;
- het beheer van archieven;
- andere in de orde van de kerk aangegeven beheersdaden.
De kleine synode kan, gehoord de betrokken classicale vergaderingen en classicale colleges, bepalen dat afzonderlijk aan te wijzen taken op het gebied van beheerszaken voor twee of meer door haar aan te wijzen classes bij uitsluiting verricht worden door een of meer door haar aan te wijzen classicale colleges voor de behandeling van beheerszaken.
3. Het classicale college bemiddelt wanneer een kerkenraad en een college van kerkrentmeesters of een college van diakenen geen overeenstemming kunnen bereiken over de vaststelling van de begroting.
4. Het classicale college doet een uitspraak wanneer een kerkenraad of een college van kerkrentmeesters of een college van diakenen bezwaar inbrengt tegen een besluit van een van de beide andere lichamen met betrekking tot de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente of van de diaconie, indien het bezwaar door bemiddeling niet kan worden weggenomen.
5. Het kerkelijk lichaam dat zich bezwaard voelt over een besluit of uitspraak van het classicale college voor de behandeling van beheerszaken kan - indien zulk een kerkelijk lichaam meent door dit besluit in zijn werkelijk belang of in zijn kerkelijke verantwoordelijkheid te zijn getroffen - in beroep gaan bij het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen.
6. De behandeling van een bezwaar respectievelijk beroep als bedoeld in lid 4 respectievelijk lid 5 geschiedt met inachtneming van het in ordinantie 12 en in generale regeling 11 bepaalde.
Ord. 11-22. Werkwijze
1. Inzake het aankopen, bouwen, verbouwen, uitbreiden, restaureren, verkopen of afbreken van een gebouw of een orgel, als bedoeld in artikel 7-3, spreekt het classicale college zich eerst uit nadat de gemeente ter zake advies heeft overlegd van een deskundige naar regels in generale regeling 12 gesteld.
2. Betreffende de vermogensrechtelijke aangelegenheden van een evangelisch-lutherse gemeente spreekt het classicale college zich eerst uit nadat het ter zake tevens advies heeft gekregen van de financiële commissie van de evangelisch-lutherse synode.
3. Het classicale college voor de behandeling van beheerszaken maakt in voorkomende gevallen zijn mening kenbaar aan de belanghebbende instanties. Het college handelt de hem voorgelegde zaken zo mogelijk binnen een maand af.
4. Het classicale college brengt jaarlijks verslag uit van zijn werkzaamheden aan de classicale vergadering en voor zover deze werkzaamheden evangelisch-lutherse gemeenten of diaconieën betreffen aan de evangelisch-lutherse synode.
Ord. 11-23. Het generale college voor de behandeling van beheerszaken
1. Er is een generaal college voor de behandeling van beheerszaken.
2. De leden van het generale college worden benoemd door de generale synode op voordracht van de classicale colleges voor de behandeling van beheerszaken en van de evangelisch-lutherse synode. Elk classicaal college draagt hiertoe een lid uit zijn midden voor aan de generale synode, de evangelisch-lutherse synode draagt een lid van haar financiële commissie voor aan de generale synode; voor elk van deze leden wordt ook een toegevoegd lid voorgedragen, die door de voorzitter ter verrichting van de werkzaamheden van het college kunnen worden opgeroepen.
3. De generale synode wijst de voorzitter van het generale college aan.
4. Het generale college:
- draagt zorg voor de wijze waarop het toezien op de zorg voor de vermogensrechtelijke aangelegenheden nadere vorm en inhoud wordt gegeven;
- doet voorstellen voor de inhoud van generale regeling 12;
- bewaakt de kwaliteit mede door het geven van adviezen, richtlijnen en modellen t.b.v. de classicale colleges;
- draagt zorg voor de coördinatie van werkzaamheden van de classicale colleges;
- draagt zorg voor de gelijke behandeling van gemeenten betreffende beheerszaken.
5. Het generale college stelt ten behoeve van de generale synode eens per twee jaren een rapportage op aangaande de vermogensrechtelijke ontwikkelingen in de gemeenten.
VI. Slotbepalingen
Ord. 11-24. Kerkelijke instellingen
1. De generale synode is bevoegd voor de uitvoering - geheel of gedeeltelijk - van taken, die behoren tot de arbeid van de kerk, een kerkelijke instelling in het leven te roepen die - als zelfstandig onderdeel van de kerk - rechtspersoonlijkheid bezit.
2. Een kerkelijke instelling als bedoeld in lid 1 kan door de generale synode bij generale regeling worden opgericht.
3. Deze generale regeling bevat in ieder geval:
- een omschrijving van de taken, waarvoor de instelling is opgericht;
- een regeling voor de samenstelling, taken en bevoegdheden van het bestuur van de instelling waarvan de leden door de generale synode worden benoemd; en
- een regeling omtrent de verhouding van de instelling tot de kerk, in het bijzonder tot de generale synode.
4. De generale synode is bevoegd een kerkelijke instelling - gehoord het bestuur van de desbetreffende instelling - op te heffen onder regeling van de (rechts)gevolgen daarvan.
Ord. 11-25. Stichtingen
1. Een gemeente, een diaconie, een classis of de evangelisch-lutherse synode mag in voorkomende gevallen taken, bevoegdheden, rechten of verplichtingen uitsluitend overdragen aan een stichting als bedoeld in artikel 2:285 Burgerlijk Wetboek, voor zover in de ordinanties niet anders is bepaald.
De kerk mag in voorkomende gevallen taken, bevoegdheden, rechten of verplichtingen uitsluitend overdragen aan een stichting als bedoeld in artikel 2:285 Burgerlijk Wetboek of een besloten vennootschap als bedoeld in artikel 2:175 Burgerlijk Wetboek.
Wanneer de kerk gebruik maakt van de mogelijkheden van een besloten vennootschap is het bepaalde in lid 2 en 3 van overeenkomstige toepassing.
2. Een stichting als bedoeld in lid 1 mag uitsluitend in het leven geroepen worden wanneer vaststaat dat de daarbij op het spel staande belangen alleen door een stichting voldoende kunnen worden behartigd.
3. Bij het in het leven roepen van een nieuwe of het deelnemen aan een bestaande stichting als bedoeld in artikel 2:285 Burgerlijk Wetboek dient een gemeente, een diaconie, een classis, de evangelisch-lutherse synode of de kerk zich te houden aan hetgeen in generale regeling 13 wordt bepaald.
Ord. 11-26. Aansprakelijkheid van beheerders
1. De leden van een beherend kerkelijk lichaam zijn tegenover de desbetreffende kerkelijke rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hen opgedragen taak.
2. De leden zijn gezamenlijk aansprakelijk ter zake van een tekortkoming, tenzij deze niet aan een lid is te wijten en deze niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden, onverminderd ieders aansprakelijkheid naar burgerlijk recht.
3. De kleine synode kan de beherende kerkelijke lichamen de verplichting opleggen zich te verzekeren tegen financiële onregelmatigheden.