Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde
infopagina

Ordinantie 6 - De heilige doop

Ord. 6-1. De opwekking tot de viering van de doop

1. De gemeente wordt in de eredienst en in de herderlijke zorg opgewekt tot de viering van de doop, in het bijzonder van de doop van de kinderen van de gemeente.

2. De kerkenraad ziet erop toe dat de doop in de gemeente heilig wordt gehouden.

Ord. 6-2. De toelating tot de doop

1. De verantwoordelijkheid voor de bediening van de doop berust bij de kerkenraad. De toelating tot de doop geschiedt met inachtneming van de richtlijnen die de generale synode daarvoor geeft.

2. De kerkenraad voert een gesprek over de betekenis van de doop – in de regel in de persoon van de predikant tezamen met een van de ouderlingen die daartoe door de kerkenraad wordt aangewezen – met hen door wie de doop voor hun kinderen dan wel voor zichzelf wordt begeerd.

3. De kerkenraad ziet erop toe dat, in geval van de doop van een kind, de doop door ten minste een van de ouders of verzorgers wordt begeerd.

4. De kerkenraad bepaalt of doopvragen door doopleden mogen worden beantwoord. De kerkenraad neemt een besluit tot wijziging van het beleid ter zake niet dan nadat de leden van de gemeente in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.

5. Indien de ouders of verzorgers respectievelijk degenen door wie de doop wordt begeerd, in het register van gemeenteleden van een andere gemeente van de kerk zijn ingeschreven, wordt de doop eerst bediend nadat de kerkenraad van die andere gemeente daarvan schriftelijk op de hoogte is gesteld en daartegen binnen drie weken schriftelijk geen bezwaar heeft gemaakt. De kerkenraad beoordeelt of het bezwaar een beletsel vormt en geeft aan de kerkenraad die het bezwaar indiende uiterlijk vier weken voor de doopsbediening bericht over zijn besluit.

6. Indien de ouders of verzorgers door wie de doop voor hun kind wordt begeerd, lid zijn van een andere kerk, kan in bijzondere situaties, zulks ter beoordeling van de kerkenraad, de doop worden bediend, zo mogelijk in overleg met het bevoegde orgaan van die andere kerk.

Ord. 6-3. De bediening van de doop

1. De gelegenheid tot het ontvangen van de doop wordt ten minste eenmaal in de maand geboden.

2. De doop wordt in een kerkdienst van de gemeente bediend door een predikant met gebruikmaking van een van de orden uit het dienstboek van de kerk.

3. Indien de kerkenraad van oordeel is dat bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de doop ook buiten een kerkdienst worden bediend, waarbij de kerkenraad vertegenwoordigd is en zo mogelijk andere leden van de gemeente aanwezig zijn.

4. Doopvragen worden bij de doop van een kind beantwoord door de ouders of verzorgers dan wel – indien omstandigheden dat wenselijk maken – door anderen die bereid zijn (mede)verantwoordelijkheid te dragen voor de geestelijke vorming van het kind. Doopvragen kunnen daarnaast beantwoord worden door anderen die als doopgetuigen optreden.

5. Aan kinderen die geloofsonderricht kunnen volgen, wordt de doop bediend na dooponderricht, in welk geval zij in de regel zelf doopvragen beantwoorden waarbij ook door de ouders of verzorgers vragen kunnen worden beantwoord.

6. Zij die niet als kind gedoopt zijn, ontvangen de doop nadat zij belijdenis van het geloof hebben afgelegd.

Ord. 6-4. De doopregistratie

1. De kerkenraad draagt er zorg voor dat de namen van hen die in de gemeente zijn gedoopt, in het doopboek van de gemeente worden ingeschreven, een en ander met inachtneming van de richtlijnen die de generale synode daarvoor geeft.

2. De kerkenraad geeft aan hen die zijn gedoopt of – in geval van de doop van een kind – aan de ouders een verklaring af dat de doop is bediend.

3. De kerkenraad kan op verzoek ook later een afschrift van de verklaring als bedoeld in lid 2 afgeven, echter alleen voor doeleinden waarvan hem is aangetoond dat zij niet strijdig zijn met het belijden van de kerk.

4. Is de doop bediend op verzoek van iemand die in een andere gemeente van de kerk is ingeschreven, dan doet de kerkenraad van de gemeente waar de doop heeft plaatsgevonden, daarvan mededeling aan de kerkenraad van die andere gemeente.

Ord. 6-5. Erkenning van de doop, bediend in een andere kerkgemeenschap

1. De doop die binnen een andere kerkgemeenschap is bediend wordt door de Protestantse Kerk in Nederland erkend indien de generale synode dit ten aanzien van zulk een kerkgemeenschap heeft uitgesproken, en anders, indien vast komt te staan dat deze doop in of vanwege een christelijke kerk of een gemeenschap van christenen, door een aldaar tot de doopbediening bevoegd persoon bediend werd met water en in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

2. De kerkenraad stelt, indien een gedoopte, van wie de doop is erkend of door de kerkenraad wordt erkend, als lid wenst te worden opgenomen in een gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland, een onderzoek in naar de beweegredenen en beslist of betrokkene opgenomen wordt als lid van de gemeente.