Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
infopagina

3. De primaire arbeidsvoorwaarden

3.1 Uitgangspunten voor het arbeidsvoorwaardenbeleid

In juni 2023 heeft het Georganiseerd Overleg Predikanten de volgende uitgangspunten voor het arbeidsvoorwaardenbeleid voor predikanten voor gewone werkzaamheden vastgesteld.

  • Het is goed dat voor predikanten op centraal niveau een arbeidsvoorwaardenregeling wordt vastgesteld. Gemeenten en predikanten worden hierdoor niet belast met de onderhandeling over arbeidsvoorwaarden. Ook waarborgt een centrale arbeidsvoorwaardenregeling dat predikanten in verschillende gemeenten gelijk behandeld worden.
  • De landelijke arbeidsvoorwaardenregeling moet gezien worden als een minimumregeling en een maximumregeling. Extra beloning van een predikant door de gemeente bovenop de landelijke regeling is niet toegestaan, omdat dit a) de predikant kan verplichten in de verhouding tot de gemeente, b) de mobiliteit kan belemmeren als een volgende gemeente de extra beloning niet geeft en c) de gelijke behandeling van predikanten doorbreekt (GR 5-2-1).
  • De beloning van predikanten houdt alleen rekening met de in de functie uit te voeren werkzaamheden en te dragen verantwoordelijkheden. Er wordt geen rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden, zoals het inkomen van een eventuele partner, de omvang van het huishouden of bijzondere uitgaven binnen het huishouden.
  • Als kernfiguren voor het functioneren van de kerk dienen predikanten voor hun werkzaamheden op academisch niveau beloond te worden met een kwalitatief goed pakket aan arbeidsvoorwaarden. Bij de vaststelling van de beloning wordt rekening gehouden met de zwaarte van de functie en met de beloning van vergelijkbare functies elders.
  • Het is onjuist een terugloop in de middelen van de gemeente te vertalen in verlaging van het traktement van een individuele predikant. Als de middelen afnemen moet een gemeente zich beraden op bezuinigingsmaatregelen, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten. Van predikanten wordt verwacht dat zij aan de uitvoering van deze maatregelen meewerken.
    Gemeenten met een beperkte financiële horizon moeten voldoende mogelijkheden hebben voor tijdelijke aanstellingen, waarbij predikanten beschermd moeten worden tegen eindeloze verlenging van tijdelijke contracten.
    En als een gemeente een predikant niet meer kan betalen, moet zij gebruik kunnen maken van een regeling voor werktijdvermindering of losmaking, waarbij de predikant tegelijkertijd een beroep kan doen op een wachtgeldregeling.
  • Voor de ontwikkeling van de primaire arbeidsvoorwaarden volgt de kerk al decennialang de CAO van de rijksambtenaren. Het is gewenst dit beleid te blijven volgen, omdat:
    • de referentie aan een andere CAO rust en zekerheid geeft in het; arbeidsvoorwaardenoverleg;
    • de CAO-rijk gezien kan worden als een goed gemiddelde van de loonontwikkeling in Nederland;
    • voor de kerkelijke medewerkers ook de CAO-rijk wordt gevolgd.
  • In uitzonderlijke gevallen kunnen de delegaties in het Georganiseerd Overleg afwijken van de ontwikkelingen in de CAO-rijk, bijvoorbeeld als loonmaatregelen voor de rijksambtenaren samenhangen met de specifieke positie als rijksambtenaar of met de eigen pensioenvoorziening bij het ABP.
  • Met betrekking tot de secundaire arbeidsvoorwaarden (verlof, vergoedingen, gratificaties etc) en de tertiaire arbeidsvoorwaarden (inkomen bij werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid en ouderdom en na overlijden) wordt, rekening houdend met het vrije beroep van de predikant, aansluiting gezocht bij algemene maatschappelijke ontwikkelingen.

3.2 De opbouw van het traktement

Het traktement van een predikant voor gewone werkzaamheden is opgebouwd uit een aantal bestanddelen (GR 5-5). De bestanddelen worden uitbetaald door de Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen vanuit de centrale kas voor de predikantstraktementen (GR 5-7-3). De uitbetaling geschiedt steeds voor de 25e van de maand (GR 5-7-4).

Het netto traktement is het bedrag dat de predikant daadwerkelijk ontvangt. Van dat inkomen moet de predikant aan de Belastingdienst nog

  • inkomstenbelasting
  • premies voor de volksverzekeringen, in het bijzonder de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene Nabestaandenwet (ANW), de Wet langdurige zorg (Wlz) en
  • de premie voor de Zorgverzekeringswet (ZVW)

betalen. Voor opgave van de inkomsten aan de Belastingdienst en voor reservering en betaling van de inkomstenbelasting en de premies van de sociale verzekeringswetten is de predikant zelf verantwoordelijk. Over belastingzaken staat in deze gids een aparte paragraaf.

In onderstaande paragrafen worden de traktementsbestanddelen stuk voor stuk toegelicht.

som

 

bestanddeel traktement

inhouding

door gemeente

uitbetaling/inhouding door

Beheercommissie

+

basistraktement

 

X

+

periodieke verhogingen

 

X

+

tijdelijke-dienst-toeslag

 

X

+

vakantietoeslag

 

X

+

eindejaarsuitkering

 

X

=

BRUTO

 

 

-

inhouding pensioenpremie van de predikant

 

X

-

inhouding premie arbeidsongeschiktheidsregeling

 

X

-

inhouding bijdrage werkloosheidsregeling

 

X

-

evt. inhouding van de bijdrage voor bewoning ambtswoning

X

X (overgangsregeling)

-

evt. afdracht van inkomsten uit nevenwerkzaamheden

X

 

=

NETTO vóór belastingen en sociale premies

 

 

3.3 Het basistraktement

De Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen betaalt het basistraktement aan de predikant. Het basistraktement is voor alle predikanten gelijk, ongeacht de omvang van de gemeente en de leeftijd of het aantal dienstjaren van de predikant. De hoogte van het basistraktement staat in de uitvoeringsbepalingen. Bij predikanten met een deeltijdfunctie wordt het basistraktement in evenredigheid met de werktijd berekend.

3.4 De periodieke verhogingen

De Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen betaalt de periodieke verhogingen aan de predikant uit.

Bij predikanten met een deeltijdfunctie worden de periodieke verhogingen in evenredigheid met de werktijd berekend.

Als de eerste bevestiging plaatsvindt in het jaar X vóór 1 juli, dan wordt de eerstvolgende periodieke verhoging toegekend op 1 januari van het jaar (X+1). Vindt de eerste bevestiging plaats in het jaar X op 1 juli of daarna, dan wordt de eerste periodieke verhoging toegekend op 1 januari van het jaar (X+2).

De tweede en volgende periodieke verhogingen worden telkens op 1 januari een jaar later toegekend. Maximaal zijn er twintig periodieke verhogingen.

Een predikant die bij de eerste bevestiging in aanmerking wenst te komen voor één of meer extra periodieke verhogingen, kan bij de Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen daartoe een verzoek indienen (GR 5-5-3). Dat geldt ook voor hen, die opnieuw tot predikant voor gewone werkzaamheden bevestigd worden, nadat ze een periode andersoortige werkzaamheden hebben verricht, al dan niet in het ambt.

Een verzoek om extra periodieke verhogingen dient vergezeld te gaan van:

  • een curriculum vitae
  • een afschrift van het (omgerekend naar een fulltime aanstelling) hoogste eerder verdiende inkomsten uit arbeid of bedrijf.

Voor de toekenning van periodieke verhogingen hanteert de Beheercommissie regels die worden opgesteld door het Georganiseerd overleg predikanten. De regels zijn te vinden onder de downloads op deze pagina. Bij de toekenning van de periodieke verhogingen wordt rekening gehouden met het eerder verdiende inkomen en de leeftijd van de aanvrager. De hoofdregel is dat de Beheercommissie in principe zoveel periodieken toekent dat de aanvrager er ten opzichte van zijn (omgerekend naar een fulltime aanstelling)  hoogste eerdere verdiende inkomen niet op achteruit gaat. Op basis van de leeftijd geldt daarbij een minimum en een maximum. Er worden nooit meer periodieken dan het maximum van 20 toegekend. Na een bevestiging van een predikant geeft de Beheercommissie het aantal periodieke verhogingen door aan de gemeente.

3.5 De tijdelijke-dienst-toeslag

De Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen betaalt aan de predikant met een tijdelijke dienst als bedoeld in ordinantie 3-18 maandelijks de tijdelijke-dienst-toeslag uit. De toeslag bedraagt een percentage van het basistraktement en de periodieke verhogingen. De hoogte van het percentage staat in de uitvoeringsbepalingen.

De tijdelijke-dienst-toeslag is bedoeld als een voorziening in het inkomen na afloop van de tijdelijke dienst. Er is na afloop van de tijdelijke dienst namelijk geen recht op een wachtgeld (= werkloosheidsuitkering).

Met ingang van de AOW-leeftijd van de predikant vervalt de tijdelijke-dienst-toeslag. Door de AOW en het ouderdomspensioen heeft de predikant immers geen inkomensrisico meer.

3.6 De vakantietoeslag

In mei betaalt de Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen de vakantietoeslag aan de predikant uit. De vakantietoeslag wordt berekend over het daadwerkelijk genoten traktement (= basistraktement + periodieke verhogingen + tijdelijke-dienst-toeslag) in de periode vanaf 1 juni van het voorgaande jaar tot en met 31 mei van het lopende jaar. Het percentage vakantiegeld staat in de uitvoeringsbepalingen.

Als een predikant gedurende het jaar verandert van standplaats, wordt de opbouw van vakantiegeld voortgezet. Het vakantiegeld wordt dus niet tussentijds uitbetaald.

Als een predikant gedurende het jaar met emeritaat gaat, wordt losgemaakt of van het ambt ontheven, betaalt de Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen op het moment van losmaking het vanaf 1 juni opgebouwde vakantiegeld uit.

3.7 De eindejaarsuitkering

In december betaalt de Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen de eindejaarsuitkering aan de predikant uit. Deze wordt berekend over het daadwerkelijk door de predikant genoten traktement (= basistraktement + periodieke verhogingen + tijdelijke-dienst-toeslag) in de periode vanaf 1 januari tot en met 31 december van het betreffende jaar. Het percentage eindejaarsuitkering staat in de uitvoeringsbepalingen.

Als een predikant gedurende het jaar verandert van standplaats, wordt de opbouw van de eindejaarsuitkering voortgezet. De eindejaarsuitkering wordt dus niet tussentijds uitbetaald.

Als een predikant gedurende het jaar met emeritaat gaat, wordt losgemaakt of van het ambt ontheven, betaalt de Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen op het moment van losmaking de vanaf 1 januari opgebouwde eindejaarsuitkering uit.

3.8 De inhouding van de pensioenpremie van de predikant

Voor de financiering van de pensioenvoorziening stelt het Pensioenfonds Zorg & Welzijn jaarlijks de totale premie en de franchise (= deel van het traktement, waarover geen premie betaald hoeft te worden) vast. Het Georganiseerd overleg stelt vast welk deel van de totale premie zal worden opgebracht door de predikanten enerzijds en de gemeenten anderzijds.

De pensioenpremie van de predikant wordt berekend volgens de volgende formule:

pensioenpremie van de predikant =
werktijdpercentage x premiepercentage x (bruto
fulltime traktement[1] – franchise)

Voor predikanten die onder de overgangsmaatregel voor de woonbijdrage vallen (zie paragraaf 3.9) kan het pensioengevend traktement worden verhoogd. Hiervan is sprake als de fiscale waarde van de woning (dit is een jaarlijks door de Belastingdienst vast te stellen percentage van de WOZ-waarde) hoger is dan de door de predikant te betalen traktement-afhankelijke woonbijdrage.
Voorbeeld: een predikant bewoont een ambtswoning met een WOZ-waarde van € 750.000 en het fiscale percentage voor de berekening van het woongenot bedraagt 1,50%. De fiscale waarde van de woning bedraagt dan 1,50% x € 750.000 = € 11.250 per jaar. Als de predikant € 8.000 aan woonbijdrage betaalt, wordt het pensioengevend traktement dus met (€ 11.250 - € 8.000 =) € 3.250 verhoogd.

De Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen houdt de berekende premie in op het traktement en draagt deze samen met de premie van de gemeente af aan het Pensioenfonds Zorg & Welzijn.

3.9 De inhouding van de bijdrage wachtgeldvoorziening

GR 5 maakt het mogelijk dat de predikanten bijdragen aan de financiering van de wachtgelden. De hoogte van de bijdrage staat in de uitvoeringsbepalingen.

3.10 De afdracht van inkomsten uit nevenwerkzaamheden

Als een predikant nevenwerkzaamheden wil gaan verrichten, vraagt hij daarvoor schriftelijk toestemming aan de kerkenraad (ord. 3-24). De kerkenraad overtuigt zich ervan of de nevenwerkzaamheden verenigbaar zijn met het ambt van predikant en niet strijdig met het belang van de gemeente of de kerk. De kerkenraad informeert de predikant schriftelijk over zijn besluit.

Het verzoek om toestemming geldt voor:

  • zowel fulltime als parttime predikanten;
  • alle nevenwerkzaamheden.

Indien de nevenwerkzaamheden verricht worden binnen de werktijd als predikant, spreken kerkenraad volgens GR 5-18-1 en predikant af of:

  • vermindering van werktijd zal plaatsvinden (deze optie heeft de voorkeur als over de neveninkomsten pensioen wordt opgebouwd) dan wel;
  • of de predikant voor de werkzaamheden zal worden gedetacheerd dan wel;
  • in welke mate de inkomsten uit die werkzaamheden aan de gemeente worden afgestaan.

De afspraken worden vastgelegd in een overeenkomst. Deze wordt ondertekend door de preses en scriba van de kerkenraad, voorzitter en secretaris van het college van kerkrentmeesters en de predikant. De afspraken worden jaarlijks geëvalueerd en zonodig aangepast.

Indien een predikant tijdens vrijstelling van werkzaamheden (ord. 3-19) nieuwe extra nevenwerkzaamheden gaat verrichten, vindt dit plaats binnen de werktijd. Dat houdt in dat de inkomsten worden afgestaan aan de gemeente.

[1] zie paragraaf 3.2; tot het bruto traktement kunnen ook componenten uit overgangsmaatregelen behoren, zoals de suppletie of een bijtelling i.v.m. de waarde van de ambtswoning.