4.1 De plicht van de predikant om binnen de grenzen van de gemeente te wonen
Een fulltime predikant woont binnen de grenzen van de gemeente waaraan hij verbonden is (ord. 3-16-3). Is een predikant werkzaam ten behoeve van een wijkgemeente, dan woont hij binnen de grenzen van de gemeente, waartoe de wijkgemeente behoort. Als een predikant buiten de grenzen van de gemeente wil wonen, moet hij daarvoor toestemming vragen aan de kerkenraad. Als die gegeven wordt, dan worden in onderling overleg voldoende maatregelen getroffen met het oog op de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de predikant. Een jaar vóór het emeritaat mag de kerkenraad de toestemming alleen op zwaarwegende gronden weigeren.
Volgens ordinantie 3-17-3 vestigt een parttime predikant zich zo mogelijk binnen de grenzen van de gemeente. De mogelijkheid zal niet altijd bestaan. Een predikant met twee parttime standplaatsen, die ervoor heeft gekozen in de ambtswoning van de ene gemeente te gaan wonen, kan bijvoorbeeld niet ook binnen de grenzen van de andere gemeente wonen. De beoordeling of het mogelijk is binnen de grenzen van de gemeente te gaan wonen, ligt bij de predikant. Als een kerkenraad het een onoverkomelijk bezwaar vindt dat een te beroepen parttime predikant aangeeft niet binnen de grenzen van de gemeente te kunnen komen wonen, zal hij van het uitbrengen van een beroep moeten afzien. Kan de deeltijdpredikant niet binnen de gemeente wonen, dan treffen predikant en kerkenraad in onderling overleg voldoende maatregelen met het oog op de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de predikant.
Bij de plicht om in de gemeente te wonen gaat het om het feitelijke hoofdverblijf. De predikant dient bereikbaar te zijn en deel uit te maken van de gemeenschap. Hiermee is niet in strijd dat in bijzondere situaties de predikant het formele domicilie elders heeft. Hierbij moet gedacht worden aan de situatie dat de predikant elders een eigen woning heeft, al dan niet met het oog op het komende emeritaat.
4.2 De plicht van de kerkenraad om woon- en werkruimte aan te bieden
Ten behoeve van de predikant die binnen de grenzen van de gemeente komt wonen, zorgt de (algemene) kerkenraad voor de beschikbaarheid van passende woon- en werkruimte (GR 5-14-1). De woonruimte is passend als woongenot en gebruikskosten in overeenstemming zijn met wat maatschappelijk gangbaar is. Woon- en werkruimte bevinden zich in hetzelfde pand of in elkaars nabijheid. De gemeente kan de woon- en werkruimte in eigendom verworven hebben, maar ook gehuurd.
4.3 De plicht van de predikant om de woon- en werkruimte te gebruiken
De predikant is verplicht de door de kerkenraad aangeboden woon- en werkruimte te betrekken en daarvoor de voorgeschreven bijdrage te betalen (GR 5-14-2; zie paragraaf 4.4).
4.4 De bijdrage voor het bewonen van de ambtswoning (= woonbijdrage)
Hieronder wordt beschreven welke bijdrage de predikant voor het woongenot moet betalen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
- predikanten die aan de gemeente werden verbonden op grond van een solvabiliteitsverklaring die voor 1 januari 2019 werd afgegeven. Voor deze predikanten geldt de overgangsregel, waarbij de Beheercommissie een traktement-afhankelijke woonbijdrage op het traktement inhoudt en het gemiddelde van de ingehouden woonbijdragen aan de gemeente doet toekomen.
- predikanten die aan de gemeente verbonden werden op grond van een solvabiliteitsverklaring, die op of na 1 januari 2019 werd afgegeven. Voor deze predikanten geldt de regeling waarbij de gemeente bij de predikant een WOZ-afhankelijke woonbijdrage in rekening brengt, met dien verstande dat er een minimum geldt.
Overgangsmaatregel voor verbintenissen waarvoor de solvabiliteitsverklaring vóór 1 januari 2019 is afgegeven
De inhouding voor het bewonen van een ambtswoning wordt berekend volgens de volgende formule:
woonbijdrage = percentage x
(fulltime basistraktement + fulltime periodieke
verhogingen + fulltime vakantietoeslag)
Het percentage wordt vastgesteld door het Georganiseerd overleg.
Bovenstaande formule leidt tot een vaste woonbijdrage per periodieke verhoging. De bedragen worden bekendgemaakt via de uitvoeringsbepalingen.
Bij een predikant met volledige werktijd houdt de Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen het voor die predikant geldende bedrag in. Bij deeltijdpredikanten houdt de Beheercommissie centrale kas predikantstraktementen eveneens het bedrag op fulltime basis in. De deeltijdpredikant is weliswaar in deeltijd in de gemeente werkzaam, maar bewoont fulltime de ambtswoning.
Bij toepassing van de overgangsmaatregel is de woonbijdrage van een predikant met weinig periodieke verhogingen lager dan de woonbijdrage van een predikant met veel periodieke verhogingen. Het verschil wordt via de centrale kas predikantstraktementen verevend (zie paragraaf 11.4).
De regeling voor verbintenissen waarvoor de solvabiliteitsverklaring op 1 januari 2019 of daarna is afgegeven
a. Pseudo-ondernemer-predikant
De afdracht voor het bewonen van een ambtswoning wordt berekend volgens de volgende formule:
woonbijdrage per jaar = percentage x WOZ-waarde
ambtswoning met dien verstande dat een minimum geldt
Het percentage wordt vastgesteld door het Georganiseerd overleg in overeenstemming met het fiscale bijtellingspercentage voor het privégebruik van een woning. Het percentage wordt samen met het minimum bedrag bekend gemaakt via de uitvoeringsbepalingen.
Bij de WOZ-waarde gaat het steeds het gehele jaar om de laatst bekende WOZ-waarde aan het begin van het jaar. De woonbijdrage wordt door het college van kerkrentmeesters bij de predikant in rekening gebracht. Dit kan door één factuur aan het begin van het kalenderjaar met het verzoek die in 12 maandtermijnen te voldoen. De predikant kan desgewenst de betaling verrichten via een machtiging tot periodieke overschrijving.
b. Pseudo-werknemer-predikant
De afdracht voor het bewonen van een ambtswoning wordt berekend volgens de volgende formule:
woonbijdrage per jaar = percentage x (basistraktement
+ periodieke verhogingen + tijdelijke-dienst-toeslag +
vakantietoeslag + eindejaarsuitkering +
tegemoetkoming inkomensafhankelijke premie
ziektekostenverzekering - pensioenpremie predikant)op fulltime basis per jaar
Het percentage wordt vastgesteld door het Georganiseerd overleg in overeenstemming met het fiscale percentage en bekend gemaakt via de uitvoeringsbepalingen.
De woonbijdrage wordt door het college van kerkrentmeesters bij de predikant in rekening gebracht. Dit kan door één factuur aan het begin van het kalenderjaar met het verzoek die in 12 maandtermijnen te voldoen. De predikant kan desgewenst de betaling verrichten via een machtiging tot periodieke overschrijving.
4.5 Als predikant en kerkenraad anders overeenkomen
Kerkenraad en predikant kunnen overeenkomen dat de predikant zelf in woonruimte voorziet (GR 5-14-4). In dat geval vindt niet de afdracht van de woonbijdrage plaats. De kerkenraad heeft dan nog wel de plicht om binnen de gemeentegrenzen een werkruimte aan te bieden. Kerkenraad en predikant kunnen echter ook overeenkomen dat de predikant zelf in werkruimte voorziet (GR 5-14-4). In dat geval moet de kerkenraad aan de predikant de vergoeding gemis werkruimte betalen. De hoogte van deze vergoeding staat in de uitvoeringsbepalingen.
Vanaf één jaar vóór het emeritaat en na een uitspraak door het Generaal college voor de ambtsontheffing mag een kerkenraad een verzoek van de predikant om in eigen woon- of werkruimte te voorzien alleen om zwaarwegende redenen weigeren. Als een predikant in deze periode de ambtswoning verlaat, vervalt de plicht om de woonbijdrage te betalen, maar ook het recht op de vergoeding gemis werkruimte.
4.6 Beroepingswerk
Indien de kerkenraad wil overeenkomen dat de predikant zelf in woon- of werkruimte voorziet, verdient het aanbeveling dat hij dit van meet af aan in het beroepingswerk (advertenties, gesprekken) duidelijk maakt. Vanwege de regelgeving zullen predikanten er immers van uit mogen gaan dat in de vacante gemeente een ambtswoning beschikbaar is.
Indien de predikant wil overeenkomen dat hij zelf in woon- of werkruimte voorziet, omdat hij zelf wil kopen of huren of in de eigen woning buiten de gemeente wil blijven wonen, dan is het gewenst dat hij dit van meet af aan in contacten met een gemeente duidelijk maakt. De gemeente mag er immers van uit gaan dat de predikant van de aangeboden woon- en werkruimte binnen de gemeentegrens gebruik maakt.
Indien overeengekomen wordt dat de predikant zelf in woonruimte voorziet, is het verstandig dat de kerkenraad niet eerder een beroep uitbrengt, en dat de predikant niet eerder een beroep overweegt, dan dat er zekerheid is dat de predikant zelf een woning kan vinden. Hetzelfde geldt indien de gemeente geen werkruimte aanbiedt.
Indien predikant en kerkenraad geen overeenstemming bereiken, geldt de hoofdregel dat de kerkenraad woon- en werkruimte aanbiedt en de predikant deze gebruikt.
4.7 Duurzaamheid ambtswoning
Bij het uitbrengen van een beroep is de gemeente gehouden het energielabel van de ambtswoning bij de beroepsbrief te voegen. Deze plicht geldt tenzij gemeente en predikant overeenkomen dat de predikant in eigen huisvesting voorziet. Het energielabel is een nuttig hulpmiddel bij het gesprek tussen gemeente en predikant over de vraag of de ambtswoning qua woongenot en gebruikskosten overeenkomt met wat maatschappelijk gangbaar is.
Als het gaat om de vraag wat maatschappelijk gangbaar is, is het goed te wijzen op de prestatieafspraken die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in 2022 voor huurwoningen maakte met Aedes (= de branchevereniging van de woningbouwcorporaties), de Woonbond en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Volgens deze afspraken gaan woningbouwcorporaties tot en met 2030 675.000 van hun woningen toekomstklaar isoleren en 450.000 bestaande woningen aardgasvrij maken. Daarnaast zullen corporaties uiterlijk in 2028 alle woningen met een E-, F- of G-label hebben verbeterd. Een uitzondering geldt daarbij voor monumentale woningen. Verder gaan corporaties vanaf 2023 cv-ketels die aan vervanging toe zijn, vervangen door een hybride warmtepomp of een ander duurzamer alternatief. Bovendien is afgesproken dat huurders gratis isolatie krijgen: huurders krijgen geen huurverhoging na isolatiemaatregelen die leiden tot een beter energielabel. Hierdoor wordt de verduurzaming een positief doel voor huurders en profiteren zij met lagere woonlasten van de effecten hiervan.
In situaties waar de ambtswoning niet duurzaam is en de predikant bijvoorbeeld uitzonderlijk hoge stookkosten heeft, omdat de woning niet of slecht geïsoleerd is, is het op grond van GR 5-2-2 mogelijk om af te spreken dat de gemeente daarvoor een compensatie geeft aan de predikant. De afspraken moeten op schrift worden gesteld en ondertekend door de predikant, de preses en de scriba van de kerkenraad en de voorzitter en de secretaris van het college van kerkrentmeesters. De afspraak betreft in ieder geval de hoogte en de duur van de compensatie en de voorwaarden waaronder de vergoeding wordt gewijzigd.
4.8 Onderhoud en gebruik van de ambtswoning
De kosten voor onderhoud en reparaties van de ambtswoning komen voor rekening van de predikant, voor zover ze volgens het Burgerlijk wetboek voor rekening komen van de huurder (GR 5-14-3). In de downloads aan rechterkant is een lijst te vinden met kleine herstellingen die voor rekening van de huurder komen.
De afspraken tussen kerkenraad en predikant met betrekking tot de ambtswoning worden vastgelegd in het aanhangsel bij de beroepsbrief (GR 5-14-5; zie paragraaf 2.1).
De gemeentelijke heffingen (onroerend zaak-belasting, afvalstoffenheffing, rioolheffing e.d.), komen voor rekening van de gemeente als de eigenaar wordt aangeslagen (ervan uitgaande dat de gemeente eigenaar van de ambtswoning is). Indien de gebruiker wordt aangeslagen is de predikant verplicht deze te betalen.
4.9 Bewoning van de ambtswoning voor of na de verbintenis aan de gemeente
De plicht van de gemeente om een ambtswoning aan te bieden en het recht van de predikant om de ambtswoning te bewonen gelden zolang de predikant aan de gemeente verbonden is. D.w.z. vanaf de datum van bevestiging of intrede tot aan de datum van losmaking (zie paragraaf 2.2) of de datum die door een kerkelijk college is uitgesproken. Als een predikant daarvoor of daarna in de ambtswoning gaat of blijft wonen, gebeurt dit niet op grond van GR 5. Gemeente en predikant sluiten in dat geval een onderlinge overeenkomst met een zelf te bepalen vergoeding. Geadviseerd wordt te letten het bepaalde in de Huurwet en de huurbescherming die krachtens deze wet geldt. Sinds 1 juli 2024 zijn de mogelijkheden voor tijdelijke huurcontracten ernstig beperkt.
In het geval de verbinding tussen predikant en gemeente wordt beëindigd door een college voor het opzicht of het generaal college voor de ambtsontheffing, bepaalt dit college hoe lang de predikant nog in de ambtswoning mag blijven wonen tegen betaling van de woonbijdrage. Deze periode duurt maximaal zes maanden.
Als een predikant op grond van ordinantie 3-26-3 van de gemeente wordt losgemaakt met wederzijds goedvinden na een verbintenis van minstens 12 jaren, dan mag de predikant op grond van GR 5-14-9 nog 18 maanden in de ambtswoning blijven wonen tegen betaling van de geldende woonbijdrage.
Als de predikant wegens arbeidsongeschiktheid van de gemeente wordt losgemaakt, bepaalt de kleine synode hoe lang de predikant tegen betaling van de woonbijdrage in de ambtswoning kan blijven wonen. Deze periode is maximaal zes maanden.
Als een dienstdoend predikant overlijdt hebben de nabestaanden het recht om gedurende de maand van overlijden en vijf maanden daarna in de ambtswoning te blijven wonen tegen betaling van de van toepassing zijnde woonbijdrage.
4.10 Overige zaken verband houdende met de woonsituatie van de predikant
In volgende hoofdstukken worden de onderwerpen, die verband houden met de woonsituatie van de predikant of zijn nabestaanden, besproken.
Deze onderwerpen zijn:
- de vergoeding gemis werkruimte
- de verevening van de woonbijdrage
- de vergoeding van de vervoerskosten
- de vergoeding van de verhuiskosten
- het recht op verlof bij verhuizing
- de situatie bij het overlijden van de predikant
- de bewoning van de ambtswoning door een predikantsechtpaar
- de situatie bij het toekennen van een wachtgeldregeling
- de ambtswoning en de fiscus