Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde
infopagina

Generale regeling 11 - Kerkelijke rechtspraak

I. Algemene bepalingen

 

GR 11-1. Begripsomschrijvingen

  1. In deze generale regeling wordt verstaan onder:
    • kerkelijke rechtspraak: de procedures die op grond van het bepaalde
      • in ordinantie 3-20 en 3-21,
      • in ordinantie 10-9 tot en met 10-12,
      • in ordinantie 11-9 en 11-21-4 respectievelijk
      • in ordinantie 12
      voor de desbetreffende, daartoe aangewezen kerkelijke colleges worden gevoerd;
    • (kerkelijk) college: het kerkelijk lichaam dat ingevolge het bepaalde
      • in ordinantie 3-20 en 3-21,
      • in ordinantie 10-9 tot en met 10-12,
      • in ordinantie 11-9 en 11-21-4 respectievelijk
      • in ordinantie 12
      een rechtsprekende taak in de kerk heeft ten aanzien van de aan het desbetreffende college opgedragen aangelegenheden;
    • betrokkene: de persoon die of het kerkelijk lichaam dat bij een procedure voor een kerkelijk college rechtstreeks is betrokken en wel
      • als degene die een beschuldiging heeft ingebracht, een bezwaar heeft ingediend of een beroep heeft ingesteld dan wel
      • als degene tegen wie een beschuldiging is ingebracht of degene die het oorspronkelijke besluit heeft genomen dat in de desbetreffende procedure wordt aangevochten;
    • rechtsgebied: het geografisch gebied waarbinnen het desbetreffende kerkelijke college bevoegd is recht te spreken ten aanzien van de aan dit college opgedragen aangelegenheden;
    • bestreden besluit: het besluit van een kerkelijk lichaam, dat - onder welke benaming ook - is genomen anders dan op een ingebrachte beschuldiging, een ingediend bezwaar of een ingesteld beroep en dat in een procedure bij een kerkelijk college wordt aangevochten;
    • uitspraak:
      • een oordeel van het generale college voor de ambtsontheffing als bedoeld in ordinantie 3-20 en 3-21,
      • een beslissing over het toepassen van een middel van kerkelijke tucht als bedoeld in ordinantie 10-9 tot en met 10-12,
      • een uitspraak van een classicaal college voor de behandeling van beheerszaken als bedoeld in ordinantie 11-21-4 dan wel
      • een uitspraak van een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen als bedoeld in ordinantie 12,
      onder welke benaming dan ook gegeven of gedaan, een en ander met uitzondering van beslissingen die zijn aan te merken als tussenbeslissingen;
    • einduitspraak: een uitspraak, waartegen geen beroep kan worden ingesteld bij enig kerkelijk college.

GR 11-2. Andere wegen

  1. De regeling kerkelijke rechtspraak laat onverlet dat betrokkenen kunnen overeenkomen hun geschil op te lossen via arbitrage, bindend advies of mediation.
  2. Een kerkelijk college kan, indien de behandeling van het bezwaar of geschil daartoe aanleiding geeft, betrokkenen in overweging geven om mediation te beproeven.
  3. Indien betrokkenen overeenkomen om door middel van arbitrage, bindend advies of mediation een oplossing te zoeken, kan het kerkelijk college de behandeling van de zaak opschorten in afwachting van de resultaten daarvan.

GR 11-3. Verkeer tussen kerkelijke colleges onderling en tussen kerkelijke colleges en andere kerkelijke lichamen

  1. Een kerkelijk college zendt de bij het college binnengekomen bezwaarschriften en andere schriftelijke stukken, tot behandeling waarvan kennelijk een ander kerkelijk college bevoegd is, onverwijld door naar dat college, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan degene die de desbetreffende stukken aan het eerstbedoelde college heeft toegezonden.
  2. Het bepaalde in lid 1 is van overeenkomstige toepassing, in het geval bij een ander kerkelijk lichaam stukken binnenkomen tot behandeling waarvan kennelijk een kerkelijk college bevoegd is.

GR 11-4. Termijnen

  1. Een kerkelijk college neemt een zaak die bij hem is aangebracht, onverwijld in behandeling en doet aan degene die de zaak heeft aangebracht, mededeling over het (verwachte) verloop van de procedure met vermelding van de termijnen die daarbij in de regel in acht genomen worden, tenzij het college, gelet op de inhoud van wat hem is voorgelegd, de zaak onmiddellijk afwijst.
  2. Een kerkelijk college kan, onder opgaaf van redenen aan betrokkenen, een eerder bepaalde termijn verlengen, indien dit naar zijn oordeel nodig is voor een zorgvuldige behandeling van de zaak.
  3. De behandeling van aangelegenheden door de desbetreffende kerkelijke colleges is er steeds mede op gericht deze zonder vertraging tot een afronding te brengen. Bij onredelijke vertraging van de procedure treft een kerkelijk college, zo nodig, op verzoek van een rechtstreeks betrokkene of ambtshalve, maatregelen.

GR 11-5. Schorsende werking

  1. Een bij een kerkelijk college ingediend bezwaar of ingesteld beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht, tenzij in de desbetreffende bepalingen van de ordinantie of van deze generale regeling anders is bepaald.

GR 11-6. De uitspraak

  1. Een kerkelijk college geeft in een aan dit college voorgelegde zaak een schriftelijke uitspraak.
  2. Een kerkelijk college dat een onderzoek ter zitting van een zaak onnodig acht stelt de betrokkenen op de hoogte van zijn voornemen om buiten zitting uitspraak te doen. Het college stelt hen daarbij in de gelegenheid om uiterlijk op een termijn van veertien dagen te kennen te geven dat zij een onderzoek ter zitting wenselijk achten.
    Stemmen partijen in met het voornemen buiten zitting uitspraak te doen of reageren zij niet binnen de aangegeven periode, dan kan het kerkelijk college uitspraak doen buiten zitting. De bepalingen die een zitting voorschrijven en het verloop van de zitting regelen zijn dan niet van toepassing.
  3. De in lid 1 bedoelde uitspraak van een kerkelijk college bevat de overwegingen ten aanzien van de feiten en de redenen, hierna de gronden genoemd, waarop de desbetreffende uitspraak berust.
  4. Een kerkelijk college kan - indien dit college daartoe in verband met het spoedeisende karakter van een zaak aanleiding ziet - aan betrokkenen (mondeling) mededeling doen van de uitspraak in de voorgelegde zaak, onder vermelding van de termijn waarbinnen de schriftelijke uitspraak wordt toegezonden.
  5. Indien de gronden waarop de uitspraak berust - in verband met het spoedeisende karakter van een zaak - niet aanstonds bij de bekendmaking van de uitspraak kunnen worden vermeld, zendt het kerkelijk college deze zo spoedig mogelijk daarna toe.
  6. Indien een uitspraak rechtsgevolgen heeft of kan hebben voor een aanspraak op wachtgeld stelt het kerkelijk college de beheercommissie centrale kas predikanten als bedoeld in generale regeling 5-2 daarvan in kennis, onder vermelding
    • aan welke bepaling van ordinantie of generale regeling toepassing is gegeven en
    • waar van toepassing, van het deel dat voor rekening komt van de gemeente waaraan de predikant verbonden was.

GR 11-7. Mogelijkheid bezwaar of beroep

  1. Een kerkelijk college maakt, indien de mogelijkheid openstaat tegen de uitspraak van het kerkelijk college beroep in te stellen, daarvan melding bij de bekendmaking van deze uitspraak.
  2. In de melding als bedoeld in lid 1 wordt aangegeven door wie, binnen welke termijn en bij welk kerkelijk college beroep kan worden ingesteld.
  3. Wanneer beroep is ingesteld, wordt degene die ten aanzien van dezelfde uitspraak of handeling ook beroep had kunnen instellen, in de gelegenheid gesteld incidenteel beroep in te stellen. De termijn voor het incidenteel beroep is dezelfde als die voor beroep. Zij gaat in op het moment dat het beroep ter kennis is gebracht.

GR 11-8. Onafhankelijkheid kerkelijke colleges

  1. Een kerkelijk college behandelt de zaken die bij het college zijn aangebracht, als een onafhankelijk rechtsprekend college.
  2. Indien zich feiten of omstandigheden voordoen, waardoor de onafhankelijkheid of onpartijdigheid ten aanzien van de beoordeling of beslissing van de zaak schade zou kunnen lijden, verzoekt elk desbetreffend (toegevoegd) lid of adviseur van het college zich van de behandeling van de zaak te mogen verschonen.
  3. Een kerkelijk college waakt ertegen dat tot het kerkelijk college behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een uitspraak hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
  4. Degene tegen wie een beschuldiging is ingebracht of een bezwaar is ingediend dan wel degene die een beschuldiging heeft ingebracht, een bezwaar heeft ingediend of een beroep heeft ingesteld, kan - onder vermelding van de feiten en omstandigheden - verzoeken een (toegevoegd) lid of adviseur van een kerkelijk college te wraken, als betrokkene meent dat door deelname door dat lid of die adviseur aan de behandeling en besluitvorming de onpartijdigheid van het kerkelijk college schade zou (kunnen) lijden.
  5. Een verzoek als bedoeld in lid 4 wordt behandeld door het betrokken kerkelijk college, waarbij het (toegevoegd) lid of de adviseur die wordt gewraakt, wordt vervangen door een ander (toegevoegd) lid of andere adviseur. Tegen een besluit van het college op een verzoek om wraking staat geen voorziening open bij enig kerkelijk college.

II. Procedure bij het generale college voor de ambtsontheffing

GR 11-9. Voorbereiding van de behandeling

  1. Het breed moderamen van een classicale vergadering, dat het generale college voor de ambtsontheffing vraagt een oordeel uit te spreken als bedoeld in ordinantie 3-20, voegt bij dit verzoek:
    • een motivering van de aanvraag en - indien van toepassing - een afschrift van het verzoek van de predikant dan wel van het verzoek van de kerkenraad; in een gemeente met wijkgemeenten kan dit een verzoek zijn zowel van de wijkkerkenraad of de algemene kerkenraad als van beide kerkenraden gezamenlijk;
    • het advies van het classicale college voor de visitatie;
    • de verklaring van het breed moderamen van de classicale vergadering of dit breed moderamen aanleiding heeft gezien tevens een verzoek als bedoeld in ordinantie 10-9-1 in te dienen bij het desbetreffende college voor het opzicht;
    • eventuele andere achterliggende stukken, voor zover deze naar het oordeel van het breed moderamen van de classicale vergadering relevant zijn voor een beoordeling van de aan het college voorgelegde zaak;
    • de financiële gegevens van de betrokken gemeente, die nodig zijn voor de bepaling van het deel van de kosten van de wachtgeldregeling, dat – bij toepassing van ordinantie 3-20 – voor rekening van de gemeente komt.
  2. Het generale college voor de ambtsontheffing stelt de predikant en de kerkenraad ten minste veertien dagen voor de behandeling van de zaak schriftelijk op de hoogte van het verzoek van het breed moderamen van de classicale vergadering.
  3. Het generale college verleent aan de predikant en de kerkenraad inzage in de stukken en verklaringen die bij de behandeling van het verzoek van het breed moderamen van de classicale vergadering ter tafel komen en verstrekt - op verzoek van predikant en/of kerkenraad - aan predikant en kerkenraad een afschrift van deze stukken en verklaringen.
  4. Het generale college stelt het classicale college voor de visitatie in de gelegenheid schriftelijk te reageren op de stukken en verklaringen die bij de behandeling ter tafel liggen.
  5. Bezwaren tegen een in lid 1 bedoeld verzoek van het breed moderamen van de classicale vergadering of de kerkenraad respectievelijk advies van het classicale college voor de visitatie kunnen niet - naar het bepaalde in ordinantie 12 - worden ingediend bij een classicaal college voor de behandeling van bezwaren en geschillen, maar kunnen uitsluitend worden behandeld in het kader van de behandeling van de aan het generale college voor de ambtsontheffing voorgelegde zaak.

GR 11-10. Behandeling door het generale college

  1. Het generale college voor de ambtsontheffing stelt de predikant en de kerkenraad in de gelegenheid in elkaars aanwezigheid en desgewenst bijgestaan door een raadsman of -vrouw hun inzichten aan het college mondeling toe te lichten.
  2. Indien het generale college het classicale college voor de visitatie hoort, geschiedt dit in aanwezigheid van de predikant en de kerkenraad.
  3. Het generale college is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 - om bijzondere redenen - de predikant en de kerkenraad, eveneens desgewenst bijgestaan door een raadsman of -vrouw, alsmede het classicale college voor de visitatie afzonderlijk te horen, in welk geval van hetgeen daarbij aan de orde is geweest een schriftelijke samenvatting wordt opgesteld, die - na vaststelling door het college - ter kennis wordt gebracht van de predikant, de kerkenraad en het classicale college voor de visitatie.
  4. In het geval de predikant verbonden is aan een evangelisch-lutherse gemeente, vindt de medewerking van de evangelisch-lutherse synode als bedoeld in ordinantie 3-20 plaats door middel van de aanwijzing van twee leden die worden toegevoegd aan het generale college voor de ambtsontheffing en deelnemen aan de behandeling en besluitvorming ter zake door dit college.
  5. Het generale college kan de behandeling van een verzoek als bedoeld in ordinantie 3-20-1 - wanneer de belijdenis en wandel of vervulling van het ambt van de betrokken predikant ter beoordeling voorligt bij een college voor het opzicht - opschorten totdat de behandeling in het kader van het opzicht ten einde is.

GR 11-11. Uitspraak van het generale college voor de ambtsontheffing

  1. Indien het generale college besluit tot toepassing van ordinantie 3-20 of 21 bepaalt het college een termijn, als bedoeld in ordinantie 3-20-2. Bij toepassing van ordinantie 3-20 stelt het college tevens in overleg met de beheercommissie, als bedoeld in generale regeling 5-2, vast welk deel van de kosten die de ontheffing van de predikant met zich brengt, voor rekening van de gemeente komt.
  2. Het generale college voor de ambtsontheffing zendt een afschrift van het besluit, met redenen omkleed, en indien van toepassing de termijn als bedoeld in ordinantie 3-20-2 en de beslissing omtrent de verdeling van de kosten, binnen dertig dagen nadat het besluit is genomen aan
    • de predikant,
    • de kerkenraad,
    • het breed moderamen van de classicale vergadering,
    • het classicale college voor de visitatie,
    • - indien van toepassing - de evangelisch-lutherse synode,
    • de kleine synode,
    • het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen en
    • - bij toepassing van ordinantie 3-20-2 of 3-21-1 - de beleidscommissie als bedoeld in artikel 2 van de generale regeling rechtspositie predikanten.
    De aan de onder a en b genoemden te verzenden afschriften zijn afschriften die voor gelijkluidend aan het besluit zijn gewaarmerkt door de secretaris van het classicale college; ze worden aangetekend verzonden.

GR 11-12. Beroep op het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen

  1. Indien de predikant meent dat het generale college voor de ambtsontheffing ten onrechte tot het oordeel is gekomen
    • dat de predikant de gemeente niet langer met stichting kan dienen dan wel
    • dat deze niet bekwaam is om enige gemeente met stichting te dienen of in een andere functie met vrucht als predikant werkzaam te zijn, of
    wanneer de predikant zich niet kan verenigen
    • met de gronden waarop de uitspraak berust dat er geen reden is de predikant los te maken van de gemeente dan wel
    • met de termijn die het college heeft gesteld,
    kan deze in beroep gaan bij het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen.
  2. Indien de kerkenraad
    • bezwaar heeft tegen de uitspraak van het generale college voor de ambtsontheffing of
    • zich niet kan verenigen
      • met de gronden waarop de uitspraak berust,
      • met de termijn die het college heeft gesteld, dan wel
      • bij toepassing van ordinantie 3-20, met het deel van de kosten die voor rekening van de gemeente komen,
    kan de kerkenraad in beroep gaan bij het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen.
  3. Een beroep wordt schriftelijk en gemotiveerd ingesteld binnen dertig dagen na de dag waarop de uitspraak van het generale college voor de ambtsontheffing werd verzonden of na de dag waarop daarvan redelijkerwijs kennis kon worden genomen.
  4. Bij de behandeling in beroep door het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen zijn - voor zover mogelijk - de bepalingen van ordinantie 12 en van hoofdstuk V van deze generale regeling van overeenkomstige toepassing.
  5. In geval van beroep op het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen vangt de termijn als bedoeld in ordinantie 3-20-2 aan op de dag waarop het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen een einduitspraak heeft gegeven.
  6. Het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen is bevoegd om in de einduitspraak een nieuwe termijn te bepalen, waarbij rekening wordt gehouden met de duur van de behandeling van het beroep.
  7. Het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen kan een uitspraak van het generale college voor de ambtsontheffing bevestigen, geheel of ten dele vernietigen of aanvullen, dan wel terug verwijzen naar het generale college voor de ambtsontheffing.

III. Procedure bij de colleges die belast zijn met een beslissing over het toepassen van een middel van kerkelijke tucht

GR 11-13. Voorbereiding van de behandeling

  1. De met het opzicht belaste colleges doen - indien er aanleiding is een onderzoek te doen naar iemands belijdenis en wandel dan wel vervulling van ambt of bediening als bedoeld in ordinantie 10-9-1 - daarvan mededeling aan degene, wiens belijdenis en wandel dan wel vervulling van ambt of bediening onderwerp van onderzoek zal zijn.
  2. Het desbetreffende college zendt - indien van toepassing - een afschrift van een ingebrachte beschuldiging dan wel van het verzoek van een kerkenraad of het breed moderamen van een meerdere ambtelijke vergadering als bedoeld in ordinantie 10-9-1 aan degene tegen wie de beschuldiging is ingebracht dan wel op wie het verzoek betrekking heeft.
  3. Het college stelt degene tegen wie de beschuldiging is ingebracht dan wel op wie het verzoek betrekking heeft, in de gelegenheid binnen een door het college gestelde termijn schriftelijk op de ingebrachte beschuldiging of het binnengekomen verzoek te reageren.
  4. Het college stelt - indien het onderzoek plaatsvindt naar aanleiding van een ingebrachte beschuldiging dan wel een binnengekomen verzoek - degene die de beschuldiging heeft ingebracht dan wel het verzoek heeft gedaan, in de gelegenheid kennis te nemen van de reactie op deze beschuldiging of dit verzoek en daarop schriftelijk te reageren.
  5. Het college verleent aan betrokkenen inzage in de stukken en de verklaringen die bij de behandeling ter tafel komen en verstrekt - op verzoek van betrokkenen - aan dezen een afschrift van deze stukken en verslagen.
  6. Het college kan bij de behandeling van een zaak, die zich daarvoor naar zijn oordeel leent, toepassing van het derde en/of vierde lid van dit artikel achterwege laten.

GR 11-14. Voegen van zaken

  1. Een met het opzicht belast college is bevoegd bij elkaar horende of met elkaar samenhangende zaken tot een zaak samen te voegen en aldus gevoegde zaken als afzonderlijke zaken te behandelen.
  2. Een met het opzicht belast college dan wel een betrokkene kan, indien het dan wel deze van oordeel is dat de aangebrachte zaak samenhangt met een zaak die tot de competentie van een ander college behoort, het generale college voor het opzicht verzoeken deze zaken tot een zaak samen te voegen. Indien het generale college de zaken samenvoegt, wijst het generale college voor het opzicht één van de classicale colleges voor het opzicht aan voor de behandeling van de desbetreffende zaken.
  3. Een college behandelt en beslist over samengevoegde zaken met inachtneming van de bijzonderheden die de zaken jegens betrokkene hebben.

GR 11-15. Behandeling tijdens de zitting

  1. De met opzicht belaste colleges stellen degene, wiens belijdenis en wandel dan wel vervulling van ambt of bediening wordt onderzocht, in de gelegenheid zich - in een vergadering van het desbetreffende college - mondeling te rechtvaardigen, desgewenst bijgestaan door een raadsman of -vrouw.
  2. Het desbetreffende college stelt - indien van toepassing - degene die de beschuldiging heeft ingebracht dan wel het verzoek heeft gedaan, in de gelegenheid in een vergadering van het desbetreffende college - de ingebrachte beschuldiging dan wel het verzoek mondeling toe te lichten, desgewenst bijgestaan door een raadsman of -vrouw.
  3. Betrokkenen worden in elkaars aanwezigheid gehoord, tenzij het college - als aannemelijk is dat het gezamenlijk horen een zorgvuldige behandeling zal belemmeren dan wel om andere, bijzondere redenen - aanleiding ziet betrokkenen afzonderlijk te horen, in welk geval van hetgeen daarbij aan de orde is geweest een schriftelijke samenvatting wordt opgesteld, die - na vaststelling door het college - ter kennis wordt gebracht van betrokkenen.
  4. Op verzoek van betrokkene kan een samenvatting worden voorgelezen van de door betrokkene voor de vergadering afgelegde verklaringen, die na overleg met betrokkene wordt vastgesteld.
  5. Het college kan - op verzoek van betrokkenen - door hen meegebrachte getuigen en deskundigen horen; de kosten van deze getuigen en deskundigen zijn voor rekening van de betrokkene die hen heeft meegebracht.

GR 11-16. Publicatie uitspraken en begeleiding

  1. De kleine synode stelt, gehoord het generale college voor het opzicht, een protocol vast omtrent:
    • de publicatie van geanonimiseerde uitspraken van colleges voor het opzicht alsmede de aanwijzing van degenen die informatiegerechtigd zijn;
    • de werkinstructies voor de classicale adviseurs van de classicale vergaderingen en andere kerkelijke organen en lichamen ten aanzien van de begeleiding van de betrokkenen ten aanzien van wie een tuchtmaatregel is opgelegd.

GR 11-17. Behandeling van bezwaren inzake misbruik van pastorale relaties of gezagsrelaties

  1. Onder misbruik van een pastorale relatie of gezagsrelatie wordt verstaan: misbruik van macht en vertrouwen door degene die in een ambt of een dienst staat, een kerkelijke functie vervult of kerkelijke bevoegdheden uitoefent, in een pastorale relatie of in een relatie die betrokkene uit hoofde van dit ambt, deze dienst, functie of bevoegdheden onderhoudt, in de vorm van seksuele handelingen of toespelingen op of uitnodigingen tot seksueel contact dan wel van ander intimiderend gedrag, alles al dan niet onder druk van geheimhouding.
  2. De behandeling van bezwaren inzake misbruik van pastorale relaties en gezagsrelaties vindt plaats met in achtneming van het bepaalde in artikel 15 en het nader bepaalde in dit artikel.
  3. De generale synode benoemt een aantal personen die als deskundigen op het gebied van gedragingen betreffende misbruik van pastorale relaties en gezagsrelaties betrokken dienen te worden bij de behandeling van bezwaren betreffende misbruik van een pastorale relatie of gezagsrelatie.
  4. Een college voor het opzicht wordt - indien een beschuldiging wordt ingebracht die betrekking kan hebben op misbruik van een pastorale relatie of gezagsrelatie - voor de behandeling van dit bezwaar uitgebreid met twee deskundigen als bedoeld in lid 3. Bij de behandeling van een bezwaar inzake misbruik van een pastorale relatie of gezagsrelatie door het generale college voor het opzicht worden andere deskundigen betrokken dan de deskundigen die bij de behandeling in eerste aanleg waren betrokken.
  5. De in lid 3 bedoelde deskundigen nemen deel zowel aan de voorbereiding van de behandeling van een ingebracht bezwaar als bedoeld in dit artikel als ook aan de behandeling en besluitvorming door het desbetreffende college voor het opzicht.
  6. Een bezwaar als bedoeld in dit artikel, dat door een ander dan degene die het misbruik betreft of diens wettelijke vertegenwoordiger, wordt ingediend, wordt alleen in behandeling genomen als de laatstbedoelde op de hoogte is gesteld van het indienen van dit bezwaar en zich bereid heeft verklaard een verklaring ter zake voor het betrokken college voor het opzicht af te leggen.
  7. Een college voor het opzicht kan een bezwaar als bedoeld in dit artikel - in afwijking van het bepaalde in lid 6 - in behandeling nemen, ook als degene die het misbruik betreft niet bereid is een verklaring ter zake voor het college voor het opzicht af te geven, indien
    1. het bezwaar is ingediend door de kerkenraad van de gemeente waartoe degene tegen wie de beschuldiging is gericht behoort of door het breed moderamen van de classis, waartoe de gemeente waar betrokkene als lid is ingeschreven behoort, en het college van oordeel is dat het kerkelijk belang is gediend bij de behandeling van dit bezwaar, dan wel
    2. het desbetreffende college meer feiten en omstandigheden ter kennis zijn gekomen die aanleiding zijn voor een onderzoek als bedoeld in ordinantie 10-9-1 naar belijdenis en wandel dan wel vervulling van het ambt of bediening van betrokkene.
  8. Het bepaalde in lid 7 sub b is van overeenkomstige toepassing als degene die het misbruik betreft een door deze ingediend bezwaar als bedoeld in dit artikel intrekt.
  9. Het college voor het opzicht kan - op verzoek van een betrokkene dan wel om andere bijzondere redenen - besluiten het horen te doen plaatsvinden door een van de deskundigen tezamen met een ander lid van het college, in welk geval van hetgeen daarbij aan de orde is geweest een schriftelijke samenvatting wordt opgesteld, die - na vaststelling door deze leden van het college - ter kennis wordt gebracht van betrokkenen en van het college in zijn geheel.
  10. In afwijking van het bepaalde in artikel 14-3 worden betrokkenen door een college voor het opzicht afzonderlijk gehoord, indien daartoe een verzoek door een van de betrokkenen wordt gedaan, in welk geval van hetgeen daarbij aan de orde is geweest een schriftelijke samenvatting wordt opgesteld, die - na vaststelling door het college - ter kennis wordt gebracht van betrokkenen.
  11. Een college voor het opzicht kan de behandeling van een bezwaar als bedoeld in dit artikel - wanneer een zaak in handen van politie of justitie is gesteld - opschorten totdat de zaak bij de politie of justitie tot een afronding is gekomen, met dien verstande dat het college in dat geval dient na te gaan of er reden is voor toepassing van het bepaalde in ordinantie 10-9-4.
  12. Een college voor het opzicht is bevoegd - op verzoek van degene die de beschuldiging heeft ingebracht dan wel van degene die het misbruik betreft - in het afschrift van het besluit als bedoeld in ordinantie 10-10-4 sub c respectievelijk in de mededeling als bedoeld in ordinantie 10-10-5 sub c, de naam van degene die de beschuldiging heeft ingebracht dan wel degene die het misbruik betreft niet te vermelden, indien het college het aannemelijk acht dat deze betrokkene - door het noemen van de naam - onevenredig in diens belangen wordt geschaad.
  13. Het generale college voor het opzicht:
    • draagt zorg voor de bewaring van de uitspraken en achterliggende stukken die betrekking hebben op de behandeling van bezwaren als bedoeld in dit artikel door de onderscheiden colleges, met dien verstande dat de desbetreffende achterliggende stukken gedurende twintig jaar na de datum van de ontvangst van het bezwaar dienen te worden bewaard. Indien feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de kleine synode besluiten de bewaartermijn voor bepaalde uitspraken en stukken telkens met maximaal tien jaar te verlengen. De kleine synode stelt belanghebbenden van zijn besluit in kennis;
    • verstrekt desgevraagd aan een classicaal college, waarbij een bezwaar als bedoeld in dit artikel is ingediend, informatie over de behandeling van een zodanig bezwaar in een eerdere zaak als daarbij één of meer personen zijn betrokken, die ook betrokken zijn bij de zaak die bij dat desbetreffende classicale college is aangebracht;
    • houdt een register bij waarin zijn opgenomen gegevens omtrent de personalia van degene ten aanzien van wie een tuchtmaatregel is toegepast, de aard van de opgelegde tuchtmaatregel en de datum van de uitspraak van het college voor het opzicht dat de maatregel heeft opgelegd, een en ander conform een door de kleine synode hiervoor vastgesteld protocol;
    • verstrekt desgevraagd aan daartoe door de kleine synode aangewezen kerkelijke organen gegevens uit het register alsmede de achterliggende dossiers.
  14. Indien een tuchtmaatregel is opgelegd ter zake van gedragingen als bedoeld in het eerste lid en die tuchtmaatregel tevens in werking is getreden, wordt met het oog op verzoening met de gemeente en hun naasten, gehandeld conform een daartoe door de kleine synode vastgesteld protocol. De uitvoering van het protocol geschiedt onder verantwoordelijkheid van de kleine synode.

GR 11-18. Vernietiging zonder verzoek om voorziening in beroep

  1. Het generale college voor het opzicht kan - in het belang van de eenheid van de behandeling van bezwaren inzake belijdenis en wandel - een beslissing als bedoeld in ordinantie 10-11-9 nemen binnen zestig dagen na de dag waarop een college van predikant(en) en ouderlingen respectievelijk een classicaal college voor het opzicht zijn beslissing verzond.
  2. Een beslissing als bedoeld in dit artikel bevat de rechtsgronden waarop de beslissing berust.
  3. Het generale college voor het opzicht geeft - in geval van vernietiging van de in eerste aanleg gegeven beslissing - de beslissing zoals het college deze nodig acht, onder regeling zonodig van de rechtsgevolgen van de vernietiging.

IV Procedure bij de classicale colleges voor de behandeling van beheerszaken

GR 11-19. Behandeling van bezwaren en beroep

  1. Bij de behandeling van bezwaren als bedoeld in ordinantie 11-9-1 is het bepaalde in ordinantie 12-5 en 12-7 van overeenkomstige toepassing.
  2. Tegen een uitspraak van een classicaal college voor de behandeling van beheerszaken kan door de betrokken kerkenraad, het betrokken college van kerkrentmeesters of college van diakenen - met inachtneming van het bepaalde in ordinantie 11-21-5 - beroep worden ingesteld bij het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen.
  3. Een beroep wordt schriftelijk en gemotiveerd ingesteld binnen dertig dagen na de dag waarop de uitspraak van het classicale college voor de behandeling van beheerszaken werd verzonden of na de dag waarop daarvan redelijkerwijs kennis kon worden genomen.
  4. Bij de behandeling in beroep door het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen zijn - voor zover mogelijk - de bepalingen van ordinantie 12 en van hoofdstuk V van deze generale regeling van overeenkomstige toepassing.

V Procedure bij de colleges voor de behandeling van bezwaren en geschillen

GR 11-20. Ontvankelijkheid

  1. Een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen kan besluiten - indien een bezwaar- of beroepschrift niet voldoet aan de vereisten als bedoeld in ordinantie 12-5 respectievelijk ordinantie 12-8 dan wel indien de verstrekte gegevens en stukken onvoldoende zijn voor de behandeling van het bezwaar- of beroepschrift - het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk te verklaren, mits betrokkene in de gelegenheid is gesteld om het bezwaar- of beroepschrift binnen een door het college gestelde termijn aan te vullen.

GR 11-21. Voegen van zaken

  1. Een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen is bevoegd bij elkaar horende of met elkaar samenhangende zaken tot een zaak bijeen te voegen en gevoegde zaken als afzonderlijke zaken te behandelen.
  2. Een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen dan wel een betrokkene kan, indien het dan wel deze van oordeel is dat de aangebrachte zaak samenhangt met een zaak die tot de competentie van een ander college behoort, het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen verzoeken deze zaken tot een zaak samen te voegen. Indien het generale college de zaken samenvoegt, wijst het generale college één van de classicale colleges voor de behandeling van bezwaren en geschillen aan voor de behandeling van de desbetreffende zaken.
  3. Een college behandelt en beslist over samengevoegde zaken met inachtneming van de bijzonderheden die de zaken jegens betrokkene hebben.

GR 11-22. Voorbereiding van de behandeling

  1. Een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen doet van de ontvangst van een bezwaarschrift mededeling aan het kerkelijk lichaam dat het bestreden besluit heeft genomen dan wel aan het kerkelijk lichaam of degene met wie het geschil bestaat, door middel van toezending van het bezwaarschrift.
  2. Het college stelt de betrokkene in de gelegenheid binnen een door het college gestelde termijn schriftelijk op het bezwaarschrift te reageren, een en ander tenzij het college reeds dadelijk van oordeel is dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
  3. Het college is bevoegd om - voordat het college een bezwaarschrift in behandeling neemt - van degene die een bezwaarschrift heeft ingediend de storting te verlangen van een door het college te bepalen bedrag, ter voorziening in de kosten van de behandeling van het bezwaarschrift.
  4. Het college verleent de betrokkenen op hun verzoek inzage in of verstrekt op hun verzoek - tegen vergoeding van de kosten - een afschrift van de stukken die in het bezit zijn van het college en betrekking hebben op de in het geding zijnde zaak.
  5. Kerkelijke lichamen zijn gehouden aan een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen de door dit college voor de behandeling van een zaak gevraagde inlichtingen en gegevens te verschaffen.
  6. Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing bij de behandeling van een beroepschrift.

GR 11-23. Behandeling tijdens de zitting

  1. Een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen stelt, hetzij op verzoek van een betrokkene hetzij indien het desbetreffende college daartoe aanleiding ziet, betrokkenen in de gelegenheid in elkaars aanwezigheid en desgewenst bijgestaan door een raadsman of -vrouw hun inzichten aan het college mondeling toe te lichten.
  2. Het college is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in ordinantie 12-7-2 - om bijzondere redenen - de betrokkenen afzonderlijk, eveneens desgewenst bijgestaan door een raadsman of -vrouw, te horen, in welk geval van hetgeen daarbij aan de orde is geweest een schriftelijke samenvatting wordt opgesteld, die - na vaststelling ervan door het college - ter kennis wordt gebracht van de betrokkenen.

GR 11-24. Opschorting respectievelijk spoedvoorziening

  1. De voorzitter handelt bij de beslissing als bedoeld in ordinantie 12-3-5 en 12-8-3 om een besluit al of niet op te schorten respectievelijk een spoedvoorziening al of niet te treffen, zoveel mogelijk overeenkomstig het bepaalde in artikel 22 en 23.
  2. De voorzitter kan - in verband met het spoedeisende karakter van de gevraagde beslissing of voorziening - afzien van het horen van betrokkenen dan wel kan volstaan met het telefonisch horen van betrokkenen, onder opgave van de redenen daarvoor in de beslissing van de voorzitter.
  3. Tegen een beslissing als bedoeld in ordinantie 12-3-6 van de voorzitter van een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen staat geen voorziening open bij enig kerkelijk college.

GR 11-25. Beoordeling door een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen

  1. Een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen kan een besluit van een kerkelijk lichaam geheel of ten dele vernietigen, aanvullen of ter zake een voorziening geven, als:
    • het bestreden besluit is genomen in strijd met de kerkorde of met wettelijke bepalingen,
    • het kerkelijk lichaam bij het nemen van het besluit niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen heeft,
    • het kerkelijk lichaam de bevoegdheid tot het nemen van het besluit heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is verleend,
    • het kerkelijk lichaam - bij een afweging van de betrokken belangen - in redelijkheid niet tot het bestreden besluit had kunnen komen.
  2. Een college is bevoegd, indien bijzondere overwegingen het college daartoe aanleiding geven, om - bij de gegrondverklaring van een ingediend bezwaar of een ingesteld beroep - niettemin te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit of de daaruit voortvloeiende bestreden handeling, geheel of gedeeltelijk onverlet blijven, als redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een nieuw besluit geen ander resultaat te zien zou geven dan het bestreden besluit of de indiener van het bezwaar- of beroepschrift bij de gevraagde uitspraak geen redelijk belang heeft.