Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde
infopagina

Generale regeling 14 - Opleiding predikanten

I. De Protestantse Theologische Universiteit

 

GR 14-1. De Protestantse Theologische Universiteit: vestiging, opleidingsplaatsen, opleidingsstructuur en bestuurlijke structuur

  1. De Protestantse Theologische Universiteit is gevestigd te Amsterdam en biedt haar opleidingen aan in Amsterdam en Groningen, in samenwerking met de Vrije Universiteit respectievelijk de Rijksuniversiteit Groningen; daarnaast biedt zij opleidingsactiviteiten aan aan het Seminarium.
  2. De opleiding tot predikant bestaat uit een bacheloropleiding, een driejarige masteropleiding en een nadere voorbereiding op het predikantschap aan het Seminarium.
  3. Het college van bestuur stelt - met inachtneming van hetgeen overigens terzake in de orde van de kerk is bepaald en onder goedkeuring van de raad van toezicht voor de Protestantse Theologische Universiteit – vast
    • de vereisten voor de toelating tot de onderscheiden masteropleidingen van de Protestantse Theologische Universiteit en
    • de voorwaarden voor de toelating tot het masterexamen.
  4. Het bestuur van de Protestantse Theologische Universiteit is opgedragen aan het college van bestuur als bedoeld in ordinantie 13-4.
  5. Het toezicht op de Protestantse Theologische Universiteit is opgedragen aan de raad van toezicht voor de Protestantse Theologische Universiteit als bedoeld in ordinantie 13-3.

GR 14-2. Samenstelling college van bestuur

  1. De leden van het college van bestuur worden benoemd, geschorst en ontslagen door de raad van toezicht, nadat daarover door de raad van toezicht overeenstemming is bereikt met de generale synode.
  2. Een benoemingsbesluit als bedoeld in het vorige lid wordt door de raad van toezicht eerst genomen, nadat
    • het college van bestuur gelegenheid heeft gekregen namen te noemen van kandidaten die naar het oordeel van dit college voor een benoeming in aanmerking komen en overigens door de raad van toezicht is gehoord over de voorgenomen benoeming,
    • de universiteitsraad door de raad van toezicht vertrouwelijk op de hoogte is gesteld en is gehoord over de voorgenomen benoeming.
  3. Het is niet mogelijk tegelijk lid te zijn van het college van bestuur en
    • van de generale synode, van de evangelisch-lutherse synode of van de generale raad van advies als bedoeld in ordinantie 4-27-3, dan wel het bestuur van de dienstenorganisatie als bedoeld in ordinantie 4-27-5,
    • van de raad van toezicht
    dan wel
    • op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn ten behoeve van een meerdere ambtelijke vergadering of een orgaan van bijstand van zulk een ambtelijke vergadering,
    • als belanghebbende betrokken te zijn vanuit het veld van theologisch wetenschappelijk onderwijs en/of onderzoek, in het bijzonder als bestuurder van of bezoldigde functionaris bij het theologisch wetenschappelijk onderwijs aan andere instellingen voor het (theologisch) wetenschappelijk onderwijs dan de Protestantse Theologische Universiteit.

GR 14-3. Taken en bevoegdheden college van bestuur

  1. Het college van bestuur heeft bij het bestuur en beheer van de Protestantse Theologische Universiteit – met inachtneming van de taken en bevoegdheden van de raad van toezicht – in elk geval de volgende taken en bevoegdheden:
    • de vaststelling van het bestuursreglement ter regeling van het bestuur, het beheer en de inrichting van de Protestantse Theologische Universiteit;
    • de vaststelling van het instellingsplan, waarin een omschrijving van de inhoud en de specificatie van het voorgenomen beleid wordt gegeven;
    • de vaststelling van de begroting;
    • de vaststelling van de jaarrekening en het jaarverslag, waaruit moet blijken in hoeverre sprake is van een behoorlijke uitvoering van de werkzaamheden en van een doelmatige aanwending van de voor de instelling verstrekte bijdragen;
    • de vaststelling van het onderwijs- en examenreglement;
    • de vaststelling van de medezeggenschapsregeling, met inbegrip van een geschillenregeling;
    • de vaststelling van de regeling van het klachtrecht voor studenten;
    • het nemen van besluiten met betrekking tot het aangaan van een structurele samenwerking met een of meer andere instellingen en de wijze waarop dat geschiedt;
    • de uitvoering van taken inzake de kwaliteitszorg van onderwijs en onderzoek en de registratie van het onderwijs, alsmede het verstrekken van inlichtingen aan de Minister, een en ander met inachtneming van de wettelijke verplichtingen die in dezen gelden.
  2. Het college van bestuur draagt er bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde taken zorg voor dat de Protestantse Theologische Universiteit mede bijdraagt aan het bewaren en aan de gehele kerk dienstbaar maken van de lutherse traditie. Tevens is het college belast met het behoud en beheer van de bibliotheek van het Evangelisch-Luthers Seminarium, dat is opgegaan in de Protestantse Theologische Universiteit.
  3. De voorzitter van het college van bestuur vertegenwoordigt - met inachtneming van het overigens voor de universiteit dienaangaande bepaalde - de Protestantse Theologische Universiteit.

GR 14-4. Verantwoordings- en inlichtingenplicht college van bestuur

  1. Het college van bestuur is verantwoording verschuldigd aan de raad van toezicht.
  2. Het college van bestuur verstrekt de raad van toezicht de informatie die deze raad voor zijn functioneren nodig heeft.
  3. Het college van bestuur verstrekt de generale synode, en voor wat de uitvoering van het bepaalde in artikel 3-2 betreft ook de evangelisch-lutherse synode, de gevraagde inlichtingen omtrent de Protestantse Theologische Universiteit.

GR 14-5. Samenstelling raad van toezicht

  1. De leden van de raad van toezicht worden benoemd, geschorst en ontslagen door of vanwege de generale synode.
  2. Een benoemingsbesluit als bedoeld in het vorige lid wordt door of vanwege de generale synode eerst genomen, nadat
    • de raad van toezicht gelegenheid heeft gekregen namen te noemen van kandidaten die naar het oordeel van deze raad voor een benoeming in aanmerking komen en overigens door of vanwege de generale synode is gehoord over de voorgenomen benoeming,
    • de raad van toezicht over de voorgenomen benoeming van één van de leden van de raad van toezicht overeenstemming heeft bereikt met de evangelisch-lutherse synode,
    • de generale raad van advies en het college van bestuur door of vanwege de generale synode vertrouwelijk zijn gehoord over de voorgenomen benoeming.
  3. Eén van de leden wordt benoemd op voordracht van de universiteitsraad. De voordracht bevat ten minste twee namen. Indien de voorgedragen kandidaten niet door de generale synode worden benoemd, wordt een nieuwe voordracht gedaan. De generale synode kan gemotiveerd afwijken van de tweede voordracht. De generale synode benoemt in dat geval een lid dat in het bijzonder vertrouwen geniet van de universiteitsraad.
  4. De benoeming van de leden van de raad geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. De universiteitsraad wordt in de gelegenheid gesteld om aan de raad van toezicht advies uit te brengen over deze profielen.
  5. Bij de benoeming wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en vrouwen.
  6. Het is niet mogelijk tegelijk lid te zijn van de raad van toezicht en
    • van De Eerste Kamer of Tweede Kamer der Staten-Generaal,
    • van de generale synode, van de evangelisch-lutherse synode, van de generale raad van advies als bedoeld in ordinantie 4-27-3 of van het bestuur van de dienstenorganisatie als bedoeld in ordinantie 4-27-5, tenzij de generale synode daarvoor, op een met redenen omkleed gedaan verzoek van de raad van toezicht, bijzondere redenen aanwezig acht,
    • van het college van bestuur van de Protestantse Theologische Universiteit, dan wel
    • van de universiteitsraad,
    • als hoogleraar, docent of anderszins als personeelslid werkzaam te zijn aan de Protestantse Theologische Universiteit,
    • op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn ten behoeve van een meerdere ambtelijke vergadering of een orgaan van bijstand van zulk een meerdere vergadering,
    • als belanghebbende betrokken te zijn vanuit het veld van theologisch wetenschappelijk onderwijs en/of onderzoek, in het bijzonder als bestuurder van of bezoldigde functionaris bij het theologisch wetenschappelijk onderwijs aan andere instellingen voor het (theologisch) wetenschappelijk onderwijs dan de Protestantse Theologische Universiteit, tenzij de generale synode daarvoor, op een met redenen omkleed gedaan verzoek van de raad van toezicht, bijzondere redenen aanwezig acht.
  7. De leden van het college van bestuur van de Protestantse Theologische Universiteit wonen de vergaderingen van de raad van toezicht bij, tenzij de raad ten aanzien van bepaalde agendapunten anders beslist; de leden van het college van bestuur hebben daarin een adviserende stem.

GR 14-6. Taken en bevoegdheden raad van toezicht

  1. De raad van toezicht is belast met het toezicht op het bestuur en beheer van de Protestantse Theologische Universiteit. De raad van toezicht ziet erop toe dat het college van bestuur bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden de verplichtingen nakomt, die voor de Protestantse Theologische Universiteit op grond van wettelijke alsmede kerkordelijke regelingen van toepassing zijn.
  2. De raad van toezicht is daarbij in het bijzonder belast met:
    • de goedkeuring van het bestuursreglement,
    • de goedkeuring van het instellingsplan, waarin een omschrijving van de inhoud en de specificatie van het voorgenomen beleid wordt gegeven,
    • de goedkeuring van de begroting,
    • de goedkeuring van de jaarrekening en het jaarverslag, waaruit moet blijken in hoeverre sprake is van een behoorlijke uitvoering van de werkzaamheden en van een doelmatige aanwending van de voor de instelling verstrekte bijdragen,
    • de goedkeuring van het onderwijs- en examenreglement,
    • de goedkeuring van de medezeggenschapsregeling, met inbegrip van een geschillenregeling,
    • de goedkeuring van de regeling betreffende het klachtrecht voor studenten,
    • de goedkeuring van een besluit om een structurele samenwerking aan te gaan met een of meer andere instellingen en van de daarbij gemaakte afspraken, zoals deze door het college van bestuur zijn vastgesteld.
  3. De raad van toezicht ziet tevens erop toe dat de Protestantse Theologische Universiteit bij de uitvoering van de in ordinantie 13-2-3 opgedragen taken inzake het theologisch wetenschappelijk onderwijs en onderzoek alsmede de nadere voorbereiding op het predikantschap en de nascholing, bijdraagt aan het bewaren en aan de gehele kerk dienstbaar maken van de evangelisch-lutherse traditie.
  4. De raad van toezicht is bevoegd het college van bestuur - gevraagd en ongevraagd - advies te geven.

GR 14-7. Verantwoordings- en inlichtingenplicht raad van toezicht

  1. De raad van toezicht voor de Protestantse Theologische Universiteit is verantwoording verschuldigd aan de generale synode.
  2. De raad van toezicht brengt elke twee jaar een verslag van werkzaamheden uit aan de generale synode.
  3. De raad van toezicht verstrekt de generale synode de gevraagde inlichtingen betreffende zijn handelen.

II. De nadere voorbereiding op het predikantschap en de nascholing van predikanten

GR 14-8. Taken van het Seminarium van de Protestantse Theologische Universiteit

  1. Het Seminarium van de Protestantse Theologische Universiteit heeft in het kader van de nadere voorbereiding op het predikantschap van degenen die verlangen predikant te worden in de Protestantse Kerk in Nederland tot taak:
    • het organiseren en verzorgen van de seminarieperioden die betrokkenen als onderdeel van de opleiding tot predikant van de kerk moeten volgen en die mede ten doel hebben de onderlinge ontmoeting van aanstaande predikanten tot stand te brengen met het oog op hun functioneren in de breedte van de kerk en een brugfunctie te zijn tussen de opleiding tot predikant en de praktijk van het werk van de predikant;
    • het organiseren en verzorgen van de verplichte stage als bedoeld in artikel 9-1 sub b als onderdeel van de opleiding tot predikant.

GR 14-9. De verplichtingen van toekomstige predikanten

  1. Zij die verlangen predikant te worden in de Protestantse Kerk in Nederland zijn gehouden om tijdens de opleiding tot predikant aan de Protestantse Theologische Universiteit:
    • gedurende een door het college van bestuur vastgestelde periode deel te nemen aan de seminarieperioden als bedoeld in artikel 8-1 sub a die als onderdeel van de opleiding tot predikant door het Seminarium van de Protestantse Theologische Universiteit worden georganiseerd en verzorgd;
    • gedurende een door het college van bestuur vastgestelde periode werkzaam te zijn in een gemeente dan wel in de geestelijke verzorging, onder leiding van een predikant respectievelijk een predikant-geestelijk verzorger en onder supervisie van de Protestantse Theologische Universiteit;
    • medewerking te verlenen aan het onderzoek naar de geschiktheid voor het ambt tot predikant als bedoeld in ordinantie 13-10-3 en 4.
  2. De seminarieperioden als bedoeld in lid 1 sub a worden gehouden op een zodanig tijdstip tijdens de opleiding dat een nauwe relatie kan worden gelegd met de gevolgde stage.
  3. De tijd en invulling van de seminarieperioden als bedoeld in lid 1 sub a worden vastgesteld door of vanwege het college van bestuur, na overleg met de betrokken hoogleraren en docenten van de Protestantse Theologische Universiteit.
  4. De predikant respectievelijk predikant-geestelijk verzorger als bedoeld in lid 1 sub b wordt, na overleg met de desbetreffende student, aangewezen door de betrokken hoogleraren en docenten van de Protestantse Theologische Universiteit.
  5. Het college van bestuur geeft de student - indien deze naar genoegen voldaan heeft aan de verplichting inzake de seminarieperiode alsmede aan de verplichting inzake de stage - een verklaring daaromtrent en een afschrift daarvan aan de betrokken hoogleraren en docenten van de Protestantse Theologische Universiteit.
  6. Het college van bestuur kan de betrokken student - in bijzondere omstandigheden - vrijstellen van een of meer van de in lid 1 genoemde verplichtingen.

III. De opleiding en vorming van hen die in missionaire arbeid werkzaam zullen zijn

GR 14-10. Het Hendrik Kraemer Instituut

  1. De zorg voor de aanvullende opleiding en vorming van hen die in een ambt of andere dienst ten behoeve van de missionaire arbeid van gemeenten en kerk buiten Nederland werkzaam zullen zijn, berust bij de generale synode.
  2. De aanvullende opleiding en vorming van de zendingsarbeiders als bedoeld in lid 1 vindt plaats aan het daartoe door de kerk gestichte instituut, het Hendrik Kraemer Instituut geheten.
  3. Het Hendrik Kraemer Instituut wordt - als onderdeel van de dienstenorganisatie van de kerk als bedoeld in ordinantie 4-27-8 - bestuurd door het bestuur van de dienstenorganisatie.
  4. De dagelijkse leiding van het Hendrik Kraemer Instituut berust bij een rector, die zijn werk verricht onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de dienstenorganisatie.
  5. De rector wordt door de kleine synode benoemd, op voordracht van het bestuur van de dienstenorganisatie.
  6. De benoeming en het ontslag van de docenten aan het Hendrik Kraemer Instituut geschieden door of vanwege het bestuur van de dienstenorganisatie, gehoord de rector van het instituut.

GR 14-11. Taken en bevoegdheden van het Hendrik Kraemer Instituut

  1. Het Hendrik Kraemer Instituut heeft - naast het in lid 1 bepaalde - tevens tot taak medewerking te verlenen aan de missionaire opleiding en nascholing
    • van predikanten en kerkelijk werkers van de Protestantse Kerk in Nederland,
    • van predikanten en kerkelijk werkers in de missionaire en diaconale arbeid in Nederland en
    • van hen die leiding geven in migrantenkerken in Nederland.
  2. De rector en docenten van het Hendrik Kraemer Instituut worden bij de uitvoering van de taken als bedoeld in lid 1 en 2 bijgestaan door een adviesraad, waarvan de leden worden benoemd door of vanwege het bestuur van de dienstenorganisatie, gehoord de rector van het instituut.

GR 14-12. Het onderzoek naar de geschiktheid van aanstaande zendingsarbeiders

  1. Zij die verlangen in een ambt of andere dienst ten behoeve van de missionaire arbeid van gemeenten en kerk buiten Nederland werkzaam te zijn, zijn gehouden medewerking te verlenen aan een onderzoek naar de geschiktheid voor de werkzaamheden als zendingsarbeider.
  2. Het onderzoek naar de geschiktheid wordt gedaan door een commissie, die daartoe door of vanwege het bestuur van de dienstenorganisatie wordt ingesteld.
  3. Zij die op grond van het onderzoek geschikt worden geacht werkzaam te zijn als zendingsarbeider, worden toegelaten tot de aanvullende opleiding aan het Hendrik Kraemer Instituut.

GR 14-13. De aanvullende opleiding en het examen

  1. Zij die verlangen in een ambt of andere dienst ten behoeve van de missionaire arbeid van gemeenten en kerk buiten Nederland werkzaam te zijn, volgen een voor hen bestemde, aanvullende opleiding aan het Hendrik Kraemer Instituut.
  2. De adviesraad stelt, gehoord de rector van het instituut, de vereisten en de eindtermen vast voor de aanvullende opleiding die betrokkenen, rekening houdend met de werkzaamheden die ze als zendingsarbeider zullen gaan verrichten, dienen te ontvangen.
  3. De aanvullende opleiding tot zendingspredikant aan het Hendrik Kraemer Instituut wordt afgesloten met een zendingsexamen, dat wordt afgenomen door de rector, de docenten alsmede een lid van de adviesraad van het instituut.
  4. Zij die met goed gevolg het zendingsexamen als bedoeld in lid 3 hebben gedaan, worden bevoegd verklaard om als zendingspredikant te worden uitgezonden en ontvangen een verklaring daaromtrent van de rector van het Hendrik Kraemer Instituut.

GR 14-14. Zendingsarbeiders

  1. Een predikant van de kerk die - na de aanvullende opleiding met goed gevolg te hebben gedaan - wordt uitgezonden om als zendingspredikant werkzaam te zijn, wordt door de generale synode beroepen tot predikant met bijzondere opdracht.
  2. Op de zendingsarbeiders als bedoeld in artikel 12-1 is de rechtspositieregeling voor uitgezonden medewerkers van toepassing.

IV. Slotbepaling

GR 14-15. Bezwaren en geschillen

  1. Klachten en geschillen als bedoeld in artikel 3-1 sub f respectievelijk artikel 3-1 sub g zijn geen bezwaren en geschillen als bedoeld in ordinantie 12.