Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde
infopagina

Generale regeling 15 Permanente educatie

I. De permanente educatie

GR 15-1. De opbouw van de permanente educatie

1. Met het oog op de ontwikkeling van hun deskundigheid zijn predikanten en kerkelijk werkers gedurende de uitoefening van het ambt of de bediening binnen de Protestantse Kerk in Nederland verplicht tot het volgen van een programma van permanente educatie.

2. De permanente educatie omvat drie fasen:
a) Persoonlijke coaching in het eerste jaar in de vorm van werkbegeleiding door een mentor. Mentoren zijn daartoe opgeleide en door de commissie voor de permanente educatie erkende predikanten of kerkelijk werkers.
b) Primaire nascholing vanaf het tweede tot en met het vierde jaar.
c) Voortgezette nascholing, die aanvangt met ingang van het zesde jaar en cycli van vijf jaar omvat.

GR 15-2. De toepassing van de verplichting

1. De verplichting tot het volgen van het programma van permanente educatie is van toepassing op:
- Predikanten voor gewone werkzaamheden, al dan niet met een bepaalde taak.
- Kerkelijk werkers, die in het ambt bevestigd of in de bediening gesteld zijn en een aanstelling hebben van minimaal één jaar en een dienstverband van minimaal een derde van de volledige werktijd.
- Predikanten in algemene dienst, die werkzaamheden verrichten als van een predikant voor gewone werkzaamheden en een aanstelling hebben van minimaal een jaar en een dienstverband van minimaal een derde van de volledige werktijd.

2. De verplichting tot het volgen van het programma van permanente educatie is alleen voor de eerste twee in artikel 1-2 bedoelde fasen van toepassing op:
- Predikanten met een bijzondere opdracht.
- Kerkelijk werkers met een bijzondere opdracht, die in het ambt bevestigd of in de bediening gesteld zijn en een aanstelling hebben van minimaal een jaar en een dienstverband van minimaal een derde van de volledige werktijd.

II. Het Mentoraat en Primaire Nascholing

GR 15-3. De predikanten

1. De predikant ontvangt na de bevestiging als predikant gedurende een jaar persoonlijke coaching in de vorm van begeleiding door een mentor (mentoraat). De dienstenorganisatie draagt zorg voor het mentoraat.

2. De predikant volgt de primaire nascholing die door het Seminarium van de Protestantse Theologische Universiteit wordt verzorgd en rondt deze met goed gevolg af, een en ander binnen vier jaar na de bevestiging in het ambt van predikant.

3. Eerst na afronding van de eerste twee fasen van de permanente educatie is de predikant beroepbaar.

GR 15-4. De kerkelijk werkers

1. De kerkelijk werker ontvangt, nadat deze in het ambt is bevestigd of in de bediening is gesteld, gedurende een jaar persoonlijke coaching in de vorm van begeleiding door een mentor. De dienstenorganisatie draagt zorg voor het mentoraat.

2. De kerkelijk werker volgt de primaire nascholing, zoals deze door de - door de kerk aangewezen - HBO-opleidingen wordt verzorgd en rondt deze met goed gevolg af, een en ander binnen vier jaar nadat deze in het ambt is bevestigd of in de bediening is gesteld.

3. Eerst na afronding van het mentoraat kan de kerkelijk werker in dienst treden bij een andere gemeente of van een andere gemeente een bijzondere opdracht ontvangen.

GR 15-5. Omvang en inhoud van de voortgezette nascholing

1. De voortgezette nascholing vangt aan in het zesde jaar nadat betrokkene is bevestigd in het ambt van predikant dan wel als kerkelijk werker in het ambt is bevestigd of in de bediening is gesteld en bestaat uit een op de persoon toegesneden studieplan, gespreid over perioden van telkens vijf jaren.

2. De tijdsomvang van en de eventuele financiële eigen bijdrage aan de voortgezette nascholing worden overeengekomen in het georganiseerd overleg predikanten en het georganiseerd overleg kerkelijk medewerkers.

3. Een periodiek door de kleine synode vast te stellen omvang aan studieactiviteiten dient te worden behaald door het volgen van door de kerk verplicht gestelde studieactiviteiten. De resterende studietijd kan door de predikant of kerkelijk werker zelfstandig worden besteed binnen de door de kleine synode gestelde voorwaarden. Deze door de kleine synode vastgestelde verdeling wordt opgenomen in de door de commissie voor de permanente educatie op te stellen uitvoeringsregeling.

4. Ter beoordeling van de commissie voor de permanente educatie kan het geheel of een gedeelte van een periode van permanente educatie ook ingevuld worden door het volgen van specifieke opleidingen of specialisaties.

III. De voorgezette nascholing

GR 15-6. De kerk als opdrachtgever van de voortgezette nascholing

1. Het bestuur van de dienstenorganisatie is verantwoordelijk voor de organisatie van de permanente educatie en wordt daarbij bijgestaan door een werkgroep als bedoeld in generale regeling 8-11-1, ‘commissie voor de permanente educatie’ geheten. In deze werkgroep worden door het bestuur van de dienstenorganisatie vertegenwoordigers van de kerk en de beroepsverenigingen benoemd, op voordracht van het moderamen van de generale synode en de beroepsverenigingen.

2. In opdracht van het bestuur van de dienstenorganisatie wordt een programma van eisen met betrekking tot de voortgezette nascholing overeengekomen in een overleg van vertegenwoordigers van de kerk, de beroepsverenigingen en de opleidingen, zulks mede op basis van het door de generale synode vastgestelde beleidsplan voor het leven en werken van de kerk in haar geheel.

3. De Protestantse Theologische Universiteit ontwikkelt en verzorgt de door de kerk verplicht gestelde scholingsactiviteiten op grond van het programma van eisen, dit in samenwerking met de in generale regeling 4-3 genoemde instellingen voor hoger beroepsonderwijs en andere door de kerk erkende opleidingsinstellingen in het kader van hun relatie met de kerk.

4. De commissie voor de permanente educatie adviseert het bestuur van de dienstenorganisatie of het scholingsaanbod van de in lid 3 genoemde instellingen voldoet aan het programma van eisen.

GR 15-7. Het programma van voortgezette nascholing

1. De predikant of kerkelijk werker is zelf verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen voortvloeiend uit deze generale regeling.

2. De predikant maakt, na daarover te hebben gesproken met een vertegenwoordiging van de kerkenraad en op grond van eigen behoefte, een studieplan voor de voortgezette nascholing. Het gesprek over (de voortgang van) het studieplan is onderdeel van het jaargesprek. De kerkelijk werker stelt in overleg met de kerkenraad een studieplan op voor de voortgezette nascholing. Dit overleg over (de voortgang van) het studieplan is onderdeel van de jaarlijkse functioneringsgesprekken / het jaargesprek.

3. De predikant of kerkelijk werker zendt het studieplan ter informatie toe aan de classispredikant. De classispredikant kan het initiatief nemen tot een gesprek over het studieplan.

4. Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 2 lid 1 bedoelde predikanten in algemene dienst, met dien verstande, dat het in lid 2 en lid 3 bedoelde geldt tussen de predikant en diens leidinggevende in de dienstenorganisatie.

GR 15-8. De verantwoording

1. De predikant of kerkelijk werker is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van een bewijs van deelname van de aanbieder van opleidingen, waarin de studielast staat vermeld.

2. De predikant of kerkelijk werker legt een persoonlijk portfolio aan van de gevolgde nascholing waardoor deze kan aantonen voldoende studiepunten te hebben behaald.

GR 15-9. Hernieuwde beroepbaarstelling

1. Als iemand die de bevoegdheid tot bediening van Woord en sacramenten heeft behouden, aan de kleine synode verzoekt om beroepbaar gesteld te worden (als bedoeld in ord. 3-15-5), dan wel als iemand de kleine synode verzoekt de termijn van beroepbaarstelling te verlengen, vraagt de kleine synode advies van de commissie over de aan de permanente educatie te stellen voorwaarden.

2. Indien betrokkene naar het oordeel van de commissie onvoldoende actuele studie heeft gevolgd om als predikant binnen de kerk werkzaam te zijn, stelt de kleine synode de voorwaarde dat betrokkene eerst de ontbrekende studie volgt. De commissie kan ook oordelen dat het voldoende is dat de ontbrekende nascholing alsnog gevolgd wordt indien betrokkene weer valt onder het bepaalde in artikel 2.

3. Indien betrokkene gedurende een periode van vier jaar of langer niet heeft deelgenomen aan de voortgezette nascholing als bedoeld in artikel 5, kan de commissie betrokkene verzoeken eventuele door deze zelf verworven kennis of vaardigheden te laten waarderen door een daartoe door de commissie erkende instelling, zulks voor rekening van betrokkene.

GR 15-10. Benoembaarheid na onderbreking van de permanente educatie

1. Als een ambtelijke vergadering iemand die eerder, doch niet direct voorafgaand, als zodanig werkzaam was, als kerkelijk werker in het ambt wil bevestigen of in de bediening wil stellen, vraagt deze daartoe advies van de commissie over de aan de permanente educatie te stellen voorwaarden.

2. Indien betrokkene naar het oordeel van de commissie onvoldoende actuele studie heeft gevolgd om als kerkelijk werker binnen de kerk werkzaam te zijn, stelt de ambtelijke vergadering, die deze wil benoemen, de voorwaarde dat betrokkene eerst de ontbrekende studie volgt. De commissie kan ook adviseren dat het voldoende is dat de ontbrekende studie alsnog gevolgd wordt indien betrokkene (weer) valt onder het bepaalde in artikel 2.

3. Indien betrokkene gedurende een periode van vier jaar of langer niet heeft deelgenomen aan de voortgezette nascholing als bedoeld in artikel 5, kan de commissie betrokkene verzoeken eventuele door deze zelf verworven kennis of vaardigheden te laten waarderen door een daartoe door de commissie erkende instelling, zulks voor rekening van betrokkene.

GR 15-11. Benoembaarheid van kerkelijk werkers, langer dan vier jaar na de afronding van hun opleiding

1. Indien een ambtelijke vergadering een kerkelijk werker wenst te benoemen, voor wie overeenkomstig deze regeling nog niet eerder de verplichting van permanente educatie gold en die reeds langer dan vier jaar geleden de opleiding heeft afgerond, vraagt deze ambtelijke vergadering advies aan de commissie voor de permanente educatie.

2. Indien betrokkene naar het oordeel van de commissie in de periode na de afronding van de opleiding, in vergelijking met wat deze in dezelfde periode aan permanente educatie had kunnen ontvangen, te weinig scholingsactiviteiten heeft gevolgd om als kerkelijk werker binnen de kerk benoembaar te zijn, stelt de ambtelijke vergadering, alvorens tot benoeming over te gaan, de voorwaarde dat betrokkene dit gemis opheft op een door de commissie te bepalen wijze. Daarbij kan de commissie oordelen dat het voldoende is dat het gemis wordt opgeheven indien betrokkene valt onder het bepaalde in artikel 2.

3. De commissie kan betrokkene verzoeken eventuele door deze zelf verworven kennis of vaardigheden te laten waarderen door een daartoe door de commissie erkende instelling, zulks voor rekening van betrokkene. De commissie betrekt deze waardering bij haar in het vorige lid bedoelde beoordeling.

IV. Slotbepalingen

GR 15-12. Bijzondere omstandigheden

1. De commissie voor de permanente educatie kan, al dan niet onder voorwaarden, in bijzondere omstandigheden een predikant of kerkelijk werker vrijstellen van één of meer onderdelen van de permanente educatie.