GR 5-1. Begripsbepalingen
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
a. gemeente: een gemeente (niet zijnde een wijkgemeente) als bedoeld in ordinantie 2-4-1;
b. kerkenraad: de (algemene) kerkenraad als bedoeld in ordinantie 3-16-5;
c. predikant: de predikant voor gewone werkzaamheden als bedoeld in ordinantie 3-16 tot en met 18;
d. beheercommissie: de beheercommissie centrale kas predikantstraktementen als bedoeld in artikel 3;
e. georganiseerd overleg: het georganiseerd overleg arbeidsvoorwaarden predikanten als bedoeld in ordinantie 3-16-4;
f. verbintenisdatum: de datum waarop de predikant aan de gemeente verbonden wordt, als bedoeld in ordinantie 3-5-5.
GR 5-2. Algemeen
1. Deze generale regeling en de daarbij behorende uitvoeringsbepalingen voorzien in overeenstemming met het bepaalde in ordinantie 3-16-4 in de rechtspositie van predikanten. De rechtspositie van een predikant kan door gemeente en predikant niet afwijkend worden geregeld.
2. De kerkenraad kan een predikant een vergoeding geven voor noodzakelijke uitzonderlijke ambtskosten, die in de generale regeling niet zijn voorzien. De afspraak hierover wordt schriftelijk vastgelegd en ondertekend door de predikant, de preses en de scriba van de kerkenraad en de voorzitter en secretaris van het college van kerkrentmeesters. De afspraak betreft in ieder geval de hoogte en duur van de compensatie en de voorwaarden waaronder de vergoeding wordt gewijzigd.
3. De bepalingen voor predikanten in tijdelijke dienst zijn van overeenkomstige toepassing op degenen die structurele hulpdiensten verrichten zonder te zijn gedetacheerd.
GR 5-3. Beheercommissie
1. De kleine synode laat zich ten behoeve van de uitvoering van de traktements- en pensioenregeling en ten behoeve van het beleid met betrekking tot de financiering van de predikantstraktementen en –pensioenen bijstaan door de beheercommissie centrale kas predikantstraktementen. De beheercommissie bestaat uit vijf leden, benoemd door de kleine synode. De voorzitter wordt door de kleine synode aangewezen. De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar en kunnen eenmaal worden herbenoemd.
2. De beheercommissie heeft tot taak:
a. het adviseren van de kleine synode inzake:
1. de financiering van de traktementen en de daarbij behorende voorzieningen;
2. de keuze van de pensioenuitvoerder voor het ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen en van de verzekeraar voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering;
3. de vaststelling en wijziging van deze generale regeling;
b. het vaststellen van uitvoeringsbepalingen voor:
1. de bijdragen van de gemeenten in de centrale kas predikantstraktementen (omslagregeling);
2. de uitvoering en de financiering van de wachtgeldregeling;
3. de aanvraag van wachtgeld;
4. de re-integratieverplichtingen van de predikant met wachtgeld en de financiering van de re-integratie-inspanningen;
5. de vergoeding van de traktementslasten bij opschorting van werkzaamheden als bedoeld in ordinantie 10-9-4 en bij vrijstelling van werkzaamheden in verband met onderzoek naar prediking en catechese als bedoeld in ordinantie 10-13 tot en met 15;
c. het beheren van de centrale kas predikantstraktementen, waaronder:
1. de vaststelling van de jaarlijkse begroting van baten en lasten;
2. de vaststelling van de jaarlijkse rekening van baten en lasten;
3. de vorming en aanwending van reserves en voorzieningen;
4. de uitvoering en toepassing van de uitvoeringsbepalingen bij deze generale regeling;
5. de betaling van de pensioenpremies en de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering aan pensioenfonds en verzekeraar;
6. het toezicht op de uitvoering van de administratie door de dienstenorganisatie, waaronder de aan- en afmelding van deelnemersgegevens bij de pensioenuitvoerder en de verzekeraar voor het arbeidsongeschiktheidspensioen;
d.het onderhouden van de overeenkomsten met de pensioenuitvoerder, de verzekeraar voor het arbeidsongeschiktheidspensioen en de arbodienst;
e. het behandelen van bezwaren van gemeenten tegen opgelegde bijdragen in de centrale kas;
f. het behandelen van bezwaren van predikanten tegen de toekenning van periodieke verhogingen;
g. het benoemen van de leden van de commissie van drie als bedoeld in art. 20-3.
3. De beheercommissie legt de begroting, waarin de omslagheffing als bedoeld in artikel 6 is opgenomen, en de jaarrekening van de centrale kas ter goedkeuring voor aan de kleine synode. Tevens doet zij jaarlijks verslag van haar werkzaamheden aan de kleine synode.
4. De beheercommissie laat de aan haar opgedragen werkzaamheden voorbereiden en uitvoeren door het daartoe aangewezen onderdeel van de dienstenorganisatie, dat ook zorg draagt voor publicatie van en voorlichting over de regeling.
GR 5-4. Georganiseerd overleg predikanten
1. Het georganiseerd overleg bestaat uit een delegatie namens de kerk en een delegatie namens de predikanten. De delegatie namens de kerk bestaat uit vijf leden, benoemd door de kleine synode. Twee leden worden benoemd op voordracht van de Vereniging voor Kerkrentmeesterlijk Beheer in de Protestantse Kerk in Nederland, twee leden op voordracht van het moderamen van de generale synode en één lid op voordracht van het bestuur van de dienstenorganisatie. De delegatie namens de predikanten bestaat uit vijf leden, benoemd door de Bond van Nederlandse Predikanten.
2. De kleine synode benoemt, gehoord het georganiseerd overleg, een onpartijdig boventallig voorzitter. Het secretariaat wordt verzorgd door het daartoe aangewezen onderdeel van de dienstenorganisatie.
3. Het georganiseerd overleg predikanten heeft tot taak:
a. de vertaling van ontwikkelingen inzake arbeidsvoorwaarden naar de (rechts)positie van predikanten;
b. het adviseren over de keuze van de pensioenuitvoerder voor het ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen en van de verzekeraar voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering;
c. het adviseren over de vaststelling en wijziging van deze generale regeling;
d. het vaststellen van de uitvoeringsbepalingen bij deze generale regeling voor zover deze niet zijn toevertrouwd aan de beheercommissie.
4. De uitvoeringsbepalingen betreffen in ieder geval:
a. de hoogte van het traktement en van de inhoudingen voor de pensioenvoorziening, de wachtgeldvoorziening en de arbeidsongeschiktheidsvoorziening;
b. de hoogte van de vergoeding bij een opdracht tot het verrichten van incidentele hulpdiensten;
c. de hoogte en duur van de wachtgelden;
d. de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsvoorziening;
e. de doorbetaling of afwikkeling van het traktement bij:
1. arbeidsongeschiktheid door ziekte,
2. vrijstelling van werkzaamheden als bedoeld in ordinantie 3-19,
3. schorsing voor bepaalde tijd als bedoeld in ordinantie 10-9-7,
4. opschorting van de werkzaamheden als bedoeld in ordinantie 10-9-4,
5. overlijden;
f. de vereisten waaraan de aan te bieden woonruimte en werkruimte moet voldoen;
g. de bijdrage van de predikant voor de woonruimte;
h. de vergoeding aan de predikant voor de werkruimte, indien de predikant daar zelf in voorziet;
i. de tegemoetkoming in de kosten van de ziektekostenverzekering;
j. de vergoeding van kosten, die de predikant maakt in de uitoefening van het ambt;
k. de werktijd en het verlof ten behoeve van vakantie, vrije zondagen, zwangerschap, bevalling, adoptie, verhuizing, educatie en diverse vormen van zorg;
l. de gratificatie bij jubilea;
m. de verdeling over gemeenten en predikanten van de premies voor het ouderdomspensioen, het nabestaandenpensioen en de arbeidsongeschiktheidsuitkering;
n. de begeleiding van de predikant bij ziekte en voor de procedure voor de keuring tot vaststelling van het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (verzuimprotocol).
5. Het georganiseerd overleg stelt tevens regels vast voor de toekenning van extra periodieken en voor de verrekening van neveninkomsten bij wachtgeld, na overleg met de beheercommissie over de uitvoerbaarheid van de regels.
6. Het georganiseerd overleg komt bijeen:
a. indien de voorzitter dit noodzakelijk acht;
b. indien een van de delegaties daartoe een verzoek indient met opgave van redenen.
7. Besluiten van het georganiseerd overleg worden zo mogelijk met eenparige stemmen genomen. Besluiten kunnen alleen worden genomen, indien elk van de delegaties in meerderheid het voorstel aanvaardt.
8. Adviezen worden zo mogelijk met eenparige stemmen gegeven. Indien eenparigheid niet mogelijk is worden de verschillende standpunten in het advies vermeld.
9. Indien een van de delegaties dit verzoekt, worden de beraadslagingen geschorst voor nader overleg met de kerk of met de predikanten.
10. Het aangewezen onderdeel van de dienstenorganisatie draagt zorg voor de publicatie van en voorlichting over de door het georganiseerd overleg vastgestelde uitvoeringsbepalingen.
GR 5-5. Bepalingen rond het traktement
1. De predikant ontvangt een traktement, bestaande uit basistraktement, periodieke verhogingen, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
2. De predikant in tijdelijke dienst ontvangt, zolang deze nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, een toeslag op het traktement.
3. Een proponent, een predikant met bijzondere opdracht, een predikant in algemene dienst en een beroepbaar predikant kunnen bij de bevestiging dan wel verbintenis als predikant extra periodieke verhogingen aanvragen bij de beheercommissie.
4. Indien de predikant recht heeft op een wettelijke uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, is deze gehouden het bruto bedrag van deze uitkering af te staan aan de gemeente.
5. De predikant heeft recht op een jubileumgratificatie bij het volbrengen van een al of niet aaneengesloten diensttijd van 25 of 40 jaar. Bij de berekening van de diensttijd wordt de diensttijd die betrokkene met een rechtspositie op grond van generale regeling 6 heeft volbracht, meegerekend.
GR 5-6. Centrale kas
1. De uitgaven van de centrale kas voor de predikantstraktementen betreffen de uitgaven ten behoeve van de predikanten ter zake van:
a. de betalingen als bedoeld in artikel 7-3;
b. de wachtgeldregeling;
c. de bijdragen van de gemeenten in de arbeidsongeschiktheidsvoorziening en pensioenvoorziening;
d. de verzuimbegeleiding bij ziekte;
e. de uitvoeringskosten die hiervoor worden gemaakt.
2. De inkomsten van de centrale kas worden verkregen uit een omslagheffing met de volgende componenten:
a. elke gemeente betaalt een basisbijdrage, die voor elke gemeente gelijk is;
b. per predikant betaalt een gemeente een basisbedrag naar rato van de werktijd, waarbij de bijdrage per fulltime predikant voor elke gemeente gelijk is;
c. per predikant in tijdelijke dienst betaalt een gemeente een opslag naar rato van de werktijd, waarbij de opslag per fulltime predikant voor elke gemeente gelijk is;
d. per predikant die als proponent in de gemeente beroepen is, ontvangt de gemeente voor de eerste vier jaar een korting naar rato van de werktijd, waarbij de korting per fulltime predikant voor elke gemeente gelijk is;
e. indien het traktement van de predikant wegens ziekte wordt verlaagd, worden de componenten als bedoeld in b, c en d met hetzelfde percentage verlaagd.
3. De omslagheffing wordt elk jaar vastgesteld door de beheercommissie, gehoord het georganiseerd overleg, op basis van een begroting van de verplichtingen in dat jaar, verminderd met eventuele opbrengsten van belegde kasgelden.
De omslagheffing wordt berekend op grond van gegevens die door de kerkenraden beschikbaar worden gesteld. Indien de gegevens niet of onvoldoende beschikbaar worden gesteld is de beheercommissie bevoegd de gegevens vast te stellen.
4. Na afloop van: a) de opschorting van werkzaamheden als bedoeld in ordinantie 10-9-4, en b) de vrijstelling als bedoeld in ordinantie 3-19, indien deze vrijstelling verband houdt met een onderzoek naar de prediking en catechese van de predikant als bedoeld in ordinantie 10-13 tot en met 15,
kan de kerkenraad van de gemeente bij de beheercommissie een schriftelijk verzoek indienen tot gedeeltelijke vergoeding van de traktementslasten, die zijn gemaakt tijdens genoemde periode. Voor de behandeling van en de beslissing op deze verzoeken stelt de beheercommissie regels vast.
GR 5-7. Uitbetaling
1. De kerkenraad is verantwoordelijk voor het traktement en de vergoedingen van de predikant vanaf het moment dat voor de verbintenis is overeengekomen en gedurende de tijd dat de predikant aan de gemeente verbonden is. De kerkenraad draagt zijn verantwoordelijkheid voor de betalingen aan de predikant door de betalingen als bedoeld in lid 2 en een bijdrage aan de centrale kas.
2. Het college van kerkrentmeesters draagt zorg voor de uitbetaling van de vergoedingen voor:
a. werkruimte;
b. vervoer;
c. incidentele hulpdiensten;
d. de verhuisvergoeding bij het aanvaarden van een beroep.
3. De beheercommissie draagt zorg voor alle overige betalingen, die voortvloeien uit deze rechtspositieregeling.
4. De maandelijkse uitbetaling vindt plaats voor de 25ste van de maand.
GR 5-8. Informatieplicht
1. De predikant is gehouden om wijzigingen die van invloed zijn op het traktement of de vergoeding van onkosten schriftelijk te melden aan het college van kerkrentmeesters.
2. Bij nalatigheid in de nakoming van deze verplichting is de predikant gehouden eventueel teveel ontvangen bedragen te restitueren.
3. De kerkenraad geeft schriftelijk aan de beheercommissie kennis van alle wijzigingen in de positie van de predikant die van invloed zijn op het traktement.
4. De beheercommissie geeft schriftelijk kennis aan de pensioenuitvoerder en de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar van de mutaties, die voor hen relevant zijn.
GR 5-9. Pensioenvoorziening
1. De verstrekking van de beroepsbrief met aanhangsel door de kerkenraad aan de predikant voor gewone werkzaamheden, als bedoeld in ordinantie 3-5, de leden 2 en 3, behelst mede het aanbod van de gemeente aan de beroepen predikant tot het treffen van een pensioenvoorziening.
2. De aanvaarding door de predikant van het uitgebrachte beroep, als bedoeld in ordinantie 3-5-4, omvat mede de aanvaarding van het aanbod om de in lid 1 genoemde pensioenvoorziening te treffen.
3. De pensioenopbouw vangt aan op de verbintenisdatum en eindigt op het moment dat de predikant niet langer als predikant aan een gemeente verbonden is én deze geen wachtgeld van de kerk ontvangt, doch uiterlijk op de door de pensioenuitvoerder aan te geven datum.
4. Ter voorziening in het pensioen sluit de kerk mede namens de gemeenten een uitvoerings-overeenkomst met een pensioenuitvoerder, een en ander als bedoeld in de Pensioenwet. De kleine synode beslist over de keuze van de pensioenuitvoerder, gehoord de beheercommissie en het georganiseerd overleg.
5. De predikant kan alleen gebruik maken van het recht op deeltijdpensioen, indien de kerkenraad instemt met vermindering van de werktijd.
GR 5-10. Arbeidsongeschiktheidsregeling
1. De kerk sluit namens de gemeenten voor de predikanten een arbeidsongeschiktheidsverzekering, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld door de verzekeraar volgens het bepaalde in het protocol als bedoeld in art. 14 en - bij volledige arbeidsongeschiktheid als predikant - op basis van de mogelijkheid om inkomsten uit gangbare arbeid te ontvangen.
2. De verzekering vangt aan op de verbintenisdatum en eindigt op het moment dat de predikant niet langer als predikant aan een gemeente verbonden is én deze geen wachtgeld van de kerk ontvangt, doch uiterlijk op de door de verzekeraar aan te geven datum.
3. De kleine synode beslist over de keuze van de verzekeraar en de vrij te bepalen voorwaarden, gehoord de beheercommissie en het georganiseerd overleg.
GR 5-11. Wachtgeld
1. Aan de (voormalige) predikant wordt een wachtgeld toegekend:
a. bij losmaking van de gemeente als bedoeld in ordinantie 3-20;
b. bij ontheffing van het ambt als bedoeld in ordinantie 3-21;
c. bij vermindering van werktijd of losmaking van de gemeente als bedoeld in ordinantie 3-16-7;
d. bij losmaking van de gemeente als bedoeld in ordinantie 3-26-3 indien de periode tussen de afloop van de wachtgeldperiode en de AOW-leeftijd twee jaar of meer is;
e. bij volledige arbeidsongeschiktheid als predikant en gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid;
f. bij vermindering van de arbeidsongeschiktheid;
g. bij losmaking van een gemeente in opheffing.
2. De kosten van het wachtgeld als bedoeld in lid 1 sub d. komen deels ten laste van de gemeente. De kosten van het wachtgeld als bedoeld in lid 1 sub g. komen voor zover mogelijk ten laste van de gemeente.
3. Bij schorsing voor onbepaalde tijd als bedoeld in ordinantie 10-9-7 sub d en bij ontzetting uit het ambt als bedoeld in ordinantie 10-9-7 sub e beslist het betrokken college voor het opzicht tevens aangaande toekenning aan de betrokken (voormalige) predikant van een wachtgeld van ten hoogste zes maanden.
4. De aanvraag van wachtgeld wordt door een (gewezen) predikant ingediend bij de beheercommissie naar hiervoor gestelde regels.
5. Indien de gemeente waaraan de (gewezen) predikant verbonden is of was, verantwoordelijk is voor een deel van de kosten van de wachtgeldregeling, brengt de beheercommissie dit bij de gemeente in rekening.
6. Geen wachtgeld wordt uitbetaald, indien:
a. de predikant tweemaal geweigerd heeft een aangeboden betrekking te aanvaarden, welke mede gezien persoonlijkheid en omstandigheden van de predikant passend is te achten, of indien de predikant onvoldoende activiteiten aan de dag legt dan wel onvoldoende medewerking verleent om een zodanige betrekking te verwerven;
b. de predikant geen of onvoldoende gegevens omtrent inkomsten uit arbeid en/of bedrijf verstrekt.
7. De beheercommissie legt de verplichtingen met betrekking tot re-integratie in het arbeidsproces van degene die wachtgeld ontvangt vast in een protocol. Wijzigingen in de verplichtingen gelden voor zover mogelijk ook voor degenen die op het moment van wijziging al een uitkering ontvangen.
GR 5-12. Verhaalsrecht
1. De predikant die niet in staat is het ambt uit te oefenen wegens arbeidsongeschiktheid die een gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een derde aansprakelijk is, heeft geen aanspraken op het traktement en overige uitkeringen ten laste van de kerkenraad of de beheercommissie, tenzij de predikant de rechten die de predikant jegens de bedoelde derde heeft, voor zover deze rechten betrekking hebben op dit traktement en overige uitkeringen, aan de kerkenraad respectievelijk de beheercommissie heeft gecedeerd.
GR 5-13. Beroepscode en gedragsregels
1. De beroepscode en gedragsregels voor predikanten en kerkelijk werkers, vastgesteld door de generale synode, is een handreiking en toetsingskader voor predikanten met betrekking tot het gedrag dat van een predikant verwacht mag worden.
GR 5-14. Woon- en werkruimte
1. De kerkenraad draagt zorg voor passende woon- en werkruimte binnen de grenzen van de gemeente.
2. De predikant heeft gedurende de periode dat deze aan de gemeente verbonden is, het recht en, indien deze de plicht heeft in de gemeente te wonen, de plicht de aangeboden woon- en werkruimte te gebruiken. De predikant betaalt hiervoor de door het georganiseerd overleg vastgestelde woonbijdrage aan de gemeente.
3. De kosten van onderhoud en reparaties van de woonruimte die volgens het Burgerlijk Wetboek voor rekening van huurders zouden komen, worden door de predikant gedragen. De overige lasten en onderhoudskosten komen voor rekening van de gemeente.
4. De kerkenraad kan de predikant ontslaan van de plicht om van de woonruimte gebruik te maken. Indien de predikant niet de aangeboden woonruimte bewoont, draagt de kerkenraad zorg voor passende werkruimte binnen de grenzen van de gemeente. Predikant en kerkenraad kunnen overeenkomen dat de predikant zelf in werkruimte voorziet.
5. De afspraken tussen kerkenraad en predikant met betrekking tot woon- en werkruimte worden schriftelijk vastgelegd en door de predikant, de preses en scriba van de kerkenraad en de voorzitter en secretaris van het college van kerkrentmeesters ondertekend.
6. In het geval dat:
a. de predikant binnen een jaar met emeritaat gaat, of
b. het generaal college voor de ambtsontheffing dan wel – in beroep – het generaal college voor de behandeling van bezwaren en geschillen een datum heeft bepaald waarop de predikant van de gemeente wordt losgemaakt,
mag de kerkenraad alleen om zwaarwegende redenen afwijzend besluiten op een verzoek van de predikant om buiten de grenzen van de gemeente te wonen dan wel binnen de grenzen van de gemeente zelf in woonruimte te mogen voorzien. Het gemis van de betaling, bedoeld in lid 2, is geen zwaarwegende reden. In dit geval eindigt de plicht van de gemeente om een werkruimte ter beschikking te stellen op de dag dat de predikant zich vestigt in de woning waarin de predikant zelf heeft voorzien.
7. Nabestaanden van de overleden predikant die op de dag van overlijden de aangeboden woonruimte bewonen hebben het recht gedurende de maand van overlijden en vijf maanden daarna de woonruimte te blijven bewonen.
8. Een (gewezen) predikant die de aangeboden woonruimte bewoont en niet langer aan de gemeente verbonden is door:
a. een besluit van het breed moderamen van de classicale vergadering in verband met insolvabiliteit van de gemeente (ord. 3-16-7);
b. een uitspraak van het generale college voor de ambtsontheffing (ord. 3-20 en 3-21);
c. schorsing voor onbepaalde tijd of ontzetting uit het ambt door een college voor het opzicht (ord. 10-9-7);
d. losmaking door de kleine synode vanwege arbeidsongeschiktheid,
heeft het recht gedurende een door de betreffende instantie te bepalen periode van maximaal zes maanden de aangeboden woonruimte te blijven bewonen.
9. Een predikant die wordt losgemaakt op grond van het bepaalde in ordinantie 3-26-3, heeft recht heeft de aangeboden woonruimte vanaf de dag van losmaking nog maximaal 18 maanden te bewonen.
GR 5-15. Begeleiding bij ziekte
1. In geval van ziekte wordt vanwege de kerk aan de predikant begeleiding aangeboden volgens het verzuimprotocol.
2. Alle in dit verzuimprotocol genoemde partijen zijn gehouden tot naleving van het protocol.
GR 5-16. Gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
1. De predikant die gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt verklaard, blijft voor het resterende deel dat deze als predikant arbeidsgeschikt is verbonden aan de gemeente, ook indien dit gedeelte minder is dan de minimale werktijd als bedoeld in ordinantie 3-17-1.
2. Kerkenraad en predikant leggen schriftelijk vast welke werkzaamheden door de predikant zullen worden verricht en voor welke delen van het in ordinantie 3-9-1 omschreven dienstwerk van de predikant een andere voorziening wordt getroffen.
3. De predikant die arbeidsgeschikt is voor minder dan de minimale werktijd als bedoeld in ordinantie 3-17-1, is gehouden andere werkzaamheden te zoeken, die aansluiten bij de opleiding en ervaring van de predikant, tenzij de kerkenraad instemt met het voortduren van de verbintenis.
GR 5-17. Werkzaamheden van de consulent
1. De gemeente van de consulent als bedoeld in ordinantie 4-10-3 stelt haar predikant maximaal 12 uur per maand beschikbaar voor consulentswerkzaamheden. De gemeente waarin de consulent werkzaam is vergoedt aan de gemeente van de consulent de traktementslasten naar rato van de gemaakte uren.
2. Werkzaamheden van een consulent die niet plaatsvinden in de werktijd van de eigen gemeente, worden verricht als hulpdiensten.
3. De gemeente waar de consulent werkzaam is, vergoedt aan de consulent de vervoerskosten en de overige onkosten die gemaakt zijn voor de uitvoering van de consulentwerkzaamheden.
GR 5-18. Nevenwerkzaamheden
1. Alvorens de predikant nevenwerkzaamheden verricht binnen de werktijd als predikant, spreken kerkenraad en predikant af of de werktijd zal worden verminderd, of dat de predikant voor deze werkzaamheden zal worden gedetacheerd dan wel in welke mate de predikant deze inkomsten moet afstaan aan de gemeente. De afspraken worden vastgelegd in een overeenkomst, die wordt ondertekend door preses en scriba van de kerkenraad, voorzitter en secretaris van het college van kerkrentmeesters en de predikant. De afspraken worden jaarlijks geëvalueerd en zo nodig aangepast.
2. Indien een predikant tijdens vrijstelling van werkzaamheden als bedoeld in ordinantie 3-19, opschorting van werkzaamheden of schorsing voor bepaalde tijd nieuwe nevenwerkzaamheden gaat verrichten, die niet in de plaats komen van al bestaande nevenwerkzaamheden, worden deze geacht te worden verricht binnen de werktijd als predikant.
GR 5-19. Bezwaar
1. Bezwaren met betrekking tot een besluit inzake:
a. het aandeel in de omslagheffing van gemeenten als bedoeld in artikel 6-2, en
b. de vaststelling van het aantal extra verhogingen als bedoeld in artikel 5-3,
kunnen door de kerkenraad respectievelijk de predikant met redenen omkleed en per aangetekende brief worden ingediend bij de beheercommissie binnen dertig dagen nadat het besluit ter kennis van de bezwaarde is gebracht.
2. Bezwaren als bedoeld in lid 1 sub a worden niet in behandeling genomen indien de betreffende kerkenraad de in artikel 8-3 bedoelde gegevens niet heeft verstrekt.
3. De beslissing van de beheercommissie wordt, met redenen omkleed, per aangetekend schrijven aan de belanghebbende(n) toegezonden.
4. Tegen de beslissing van de beheercommissie kan de kerkenraad of de predikant bezwaar indienen bij het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen, met inachtneming van het bepaalde in ordinantie 12-3 tot en met 5.
GR 5-20. Verschil van inzicht
1. Meningsverschillen inzake de uitleg en toepassing van deze generale regeling, met uitzondering van de in artikel 19 genoemde bezwaren worden voorgelegd aan de daartoe ingestelde commissie.
2. De drie leden van de in lid 1 bedoelde commissie worden benoemd door de beheercommissie. Eén daarvan wordt voorgedragen door de Vereniging voor Kerkrentmeesterlijk Beheer in de Protestantse Kerk in Nederland en één door de Bond van Nederlandse Predikanten. De commissie kiest uit haar midden een voorzitter.
3. Tegen de beslissing van de in lid 1 bedoelde commissie kan bezwaar worden ingediend bij het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen, met inachtneming van het bepaalde in ordinantie 12-3 tot en met 5.
GR 5-21. Wijziging van de regeling
1. Wijziging van deze generale regeling geschiedt door de kleine synode, gehoord het advies van de beheercommissie en van het georganiseerd overleg.
GR 5-22. Onvoorziene gevallen
1. In de gevallen waarin de generale regeling niet voorziet, beslist de kleine synode, gehoord de beheercommissie die tevens, zo nodig, de totstandkoming van een aanvulling voorbereidt.