Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde
infopagina

Generale regeling 9 - Kerkmusici

I. Algemeen

GR 9-1. Begripsomschrijvingen

1. In deze generale regeling wordt verstaan of begrepen onder:
a. gemeente: een (wijk)gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland;
b. kerkmuziek: de muziek, hetzij vocaal, hetzij instrumentaal, die functioneert in de eredienst of anderszins in verband met het leven en werken van de gemeente;
c. kerkmusicus: de musicus die in het bezit is van de door of vanwege het daartoe bevoegde orgaan van de kerk verleende bevoegdheidsverklaring en als cantor-organist, organist of cantor is benoemd in een gemeente van de kerk;
d. bevoegdheidsverklaring: de verklaring die de bevoegdheid geeft om in een gemeente benoembaar te zijn als kerkmusicus op het in de verklaring aangegeven functieniveau, als bedoeld in artikel 3 van deze regeling;
e. componeren: het toonzetten van muziek voor de eredienst, waarbij de toonzetting meer omvat dan drie-, vier- dan wel meerstemmige harmonisaties;
f. harmoniseren: het toonzetten van muziek voor de eredienst, waarbij de toonzetting drie-, vier- dan wel meerstemmige harmonisaties omvat;
g. monumentaal orgel: een orgel van cultuurhistorische en architectonische waarde, als bedoeld in ordinantie 11-7-3.

II. Kerkmuziek

GR 9-2. De zorg voor de kerkmuziek

1. De zorg voor de kerkmuziek berust vanwege het belang van de kerkmuziek voor het geheel van de eredienst bij de kerkenraad en wordt uitgeoefend met inachtneming van het bepaalde in ordinantie 5-6 en in deze generale regeling.

2. De kerkenraad stelt, in het kader van de vaststelling van het beleidsplan als bedoeld in ordinantie 4-8-6, tevens het beleid ten aanzien van de - in de gemeente gewenste - kerkmuziek vast.

3. De kerkenraad, gehoord het college van kerkrentmeesters, stelt - op grond van het aldus geformuleerde en vastgestelde beleid ten aanzien van de kerkmuziek en met inachtneming van de bepalingen van deze generale regeling - in overleg met het daartoe aangewezen onderdeel van de dienstenorganisatie vast op welk functieniveau de kerkmuziek dient te worden uitgevoerd.

4. Als tussen de kerkenraad en het in lid 3 bedoelde onderdeel geen overeenstemming wordt bereikt over het functieniveau voor de kerkmuziek wordt een beslissing gevraagd aan een commissie van advies die daartoe door de kerkenraad - na overleg met het betrokken onderdeel van de dienstenorganisatie - wordt ingesteld; deze commissie bestaat uit drie kerkmusici, waarvan één lid wordt benoemd door de kerkenraad, één lid door het in lid 3 bedoelde onderdeel en een lid-voorzitter door de beide andere leden.

5. In een gemeente met wijkgemeenten stelt de wijkkerkenraad - met inachtneming van het in lid 3 en 4 van dit artikel bepaalde - vast op welk functieniveau de kerkmuziek in de desbetreffende wijkgemeente dient te worden uitgevoerd, nadat deze zich ervan vergewist heeft dat daartegen bij de algemene kerkenraad en het college van kerkrentmeesters - op grond van overwegingen van financiële aard - geen bezwaren bestaan.

GR 9-3. Functieniveau kerkmuziek

1. De kerk onderscheidt drie functieniveaus voor de kerkmuziek, te weten:
a. functieniveau I,
b. functieniveau II,
c. functieniveau III.

2. De in lid 1 bedoelde functieniveaus voor de kerkmuziek worden onderscheiden naar orgel en cantoraat.

GR 9-4. Functieniveau cantoraat

1. De kerkmuziek wordt op functieniveau I cantoraat uitgevoerd:

a. als van de kerkmusicus - naast het leiding geven aan de gemeentezang - gevraagd wordt:
    - leiding te geven aan een koor, cantorij en/of instrumentele groep die ten minste een maal per maand medewerking verleent aan de eredienst en zorgdraagt voor de uitvoering op professionele wijze van vocale en/of instrumentele kerkmuziek van hoge moeilijkheidsgraad;
    - eigen muziekstukken voor de eredienst te componeren;
dan wel
b. als de kerkenraad op grond van andere overwegingen van kerkmuzikale aard daartoe besluit.

2. De kerkmuziek wordt op functieniveau II cantoraat uitgevoerd:
a. als van de kerkmusicus - naast het leiding geven aan de gemeentezang - gevraagd wordt:
    - leiding te geven aan een koor, cantorij en/of instrumentele groep die ten minste een maal per maand medewerking verleent aan de eredienst en - onder professionele leiding - zorgdraagt voor de uitvoering van vocale en/of instrumentele kerkmuziek van gemiddelde moeilijkheidsgraad;
    - eigen liedzettingen en andere muziek voor de eredienst te harmoniseren;
dan wel
b. als de kerkenraad op grond van andere overwegingen van kerkmuzikale aard daartoe besluit en de kerkmuziek niet op grond van het in het vorige lid bepaalde op functieniveau I dient te worden uitgevoerd.

3. De kerkmuziek wordt op functieniveau III cantoraat uitgevoerd:
- als van de kerkmusicus - naast het leiding geven aan de gemeentezang - gevraagd wordt leiding te geven aan een koor, cantorij en/of instrumentele groep die ten minste een maal per maand medewerking verleent aan de eredienst en zorgdraagt voor de uitvoering op muzikaal juiste wijze van vocale en/of instrumentele kerkmuziek van eenvoudige moeilijkheidsgraad;
- de kerkmuziek niet op grond van het in de vorige leden bepaalde op functieniveau I of II dient te worden uitgevoerd.

GR 9-5. Functieniveau orgel

1. De kerkmuziek wordt op functieniveau I orgel uitgevoerd:
a. als van de kerkmusicus - naast de uitvoering van het kerkelijk orgelspel - gevraagd wordt:
    - zorg te dragen voor de uitvoering op professionele wijze van orgelmuziek van hoge moeilijkheidsgraad;
    - samen te werken met een koor, cantorij en/of instrumentele groep die ten minste een maal per maand medewerking verleent aan de eredienst en zorgdraagt voor de uitvoering op professionele wijze van vocale en/of instrumentele kerkmuziek van hoge moeilijkheidsgraad;
    - eigen muziekstukken voor gebruik in de eredienst te componeren;
dan wel
b. als de kerkenraad op grond van andere overwegingen van kerkmuzikale aard daartoe besluit;
c. als tijdens de eredienst gebruik gemaakt wordt van een monumentaal orgel.

2. De kerkmuziek wordt op functieniveau II orgel uitgevoerd:
a. als van de kerkmusicus - naast de uitvoering van het kerkelijk orgelspel - gevraagd wordt:
    - zorg te dragen voor de uitvoering op professionele wijze van orgelmuziek van gemiddelde moeilijkheidsgraad;
    - samen te werken met een koor, cantorij en/of instrumentele groep die ten minste een maal per maand medewerking verleent aan de eredienst en onder professionele leiding zorgdraagt voor de uitvoering van vocale en/of instrumentele kerkmuziek van gemiddelde moeilijkheidsgraad;
    - eigen liedzettingen en andere muziek voor gebruik in de eredienst te harmoniseren;
dan wel
b. als de kerkenraad op grond van andere overwegingen van kerkmuzikale aard daartoe besluit en de kerkmuziek niet op grond van het in het vorige lid bepaalde op functieniveau I dient te worden uitgevoerd.

3. De kerkmuziek wordt op functieniveau III orgel uitgevoerd:
- als van de kerkmusicus - naast de uitvoering van het kerkelijk orgelspel - gevraagd wordt
    - zorg te dragen voor de uitvoering van de overige orgelmuziek op muzikaal juiste wijze;
    - samen te werken met een koor, cantorij en/of instrumentele groep die ten minste een maal per maand medewerking verleent aan de eredienst en zorgdraagt voor de uitvoering op muzikaal juiste wijze van vocale en/of instrumentele kerkmuziek van eenvoudige moeilijkheidsgraad;
    - de kerkmuziek niet op grond van het in de vorige leden bepaalde op functieniveau I of II dient te worden uitgevoerd.

III. Kerkmusicus

GR 9-6. De kerkmusicus

1. Aan de gemeentezang en de verdere muzikale vormgeving van de eredienst wordt leiding gegeven door de kerkmusicus.

2. Een kerkmusicus wordt benoemd in de functie van cantor-organist, organist of cantor.

3. Een kerkmusicus kan met inachtneming van het bepaalde in ordinantie 3-12 in de bediening worden gesteld; ten aanzien van de kerkmusicus die in een bediening werkzaam is, blijft deze generale regeling onverkort van kracht.

4. Ten aanzien van het opzicht over de kerkmusicus die niet in de bediening staat is het bepaalde in ordinantie 10-7-2 van overeenkomstige toepassing.

GR 9-7. Bevoegdheidsverklaringen

1. Een bevoegdheidsverklaring geeft een musicus de bevoegdheid om in een gemeente benoembaar te zijn als kerkmusicus op het in de verklaring aangegeven functieniveau, als bedoeld in artikel 3 van deze regeling.

2. De bevoegdheidsverklaringen worden namens de kleine synode afgegeven door het daartoe aangewezen onderdeel van de dienstenorganisatie en zijn te onderscheiden in bevoegdheidsverklaringen I, II en III.

3. De bevoegdheidsverklaring wordt afgegeven op schriftelijk verzoek van een musicus, indien deze voldoet aan de door of namens de kleine synode daarvoor vastgestelde opleidingseisen.

4. De bevoegdheidsverklaring kan, in afwijking van het in het vorige lid bepaalde, tevens worden afgegeven, indien de musicus niet voldoet aan de daarvoor vastgestelde opleidingseisen, maar - naar het oordeel van de Adviesgroep van Drie als bedoeld in artikel 8 - wel in staat is de kerkmuziek op het vereiste niveau uit te voeren.

5. Wanneer de gevraagde bevoegdheidsverklaring wordt geweigerd of een bevoegdheidsverklaring wordt afgegeven voor een ander functieniveau dan was gevraagd, wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld onder vermelding van de redenen voor deze beslissing.

6. Tegen een beslissing als bedoeld in het vorige lid kan door de aanvrager van de bevoegdheidsverklaring binnen twee maanden nadat het besluit schriftelijk ter kennis is gebracht een - gemotiveerd - bezwaar worden ingediend bij het bestuur van de dienstenorganisatie.

7. Alvorens een beslissing te nemen stelt het bestuur het aangewezen onderdeel van de dienstenorganisatie in de gelegenheid op het bezwaar te antwoorden en hoort het bestuur de Adviesgroep van Drie. De beslissing van het bestuur, die tevens eindbeslissing is, wordt schriftelijk en met redenen omkleed aan de aanvrager medegedeeld.

GR 9-8. Adviesgroep van Drie

1. Het daartoe aangewezen onderdeel van de dienstenorganisatie stelt een Adviesgroep van Drie in, die tot taak heeft advies uit te brengen:
- aan dit onderdeel met betrekking tot de afgifte van bevoegdheidsverklaringen aan hen die niet voldoen aan de vastgestelde opleidingseisen;
- aan het bestuur van de dienstenorganisatie bij de behandeling van een ingediend bezwaar tegen een beslissing als bedoeld in artikel 7-5.

2. De leden van de Adviesgroep van Drie worden door het in lid 1 bedoelde onderdeel benoemd voor een periode van drie jaar volgens een door dit onderdeel vast te stellen rooster. Ze kunnen ten hoogste tweemaal voor een aansluitende periode van drie jaar worden herbenoemd.

3. Tot lid van de Adviesgroep zijn slechts benoembaar kerkmusici die in het bezit zijn van een bevoegdheidsverklaring I.

4. Het is niet mogelijk tegelijk lid te zijn van de Adviesgroep van Drie en van het bestuur van de dienstenorganisatie.

GR 9-9. De rechtspositie van de kerkmusicus

1. De kerkmusici vallen - voor zover in deze generale regeling niet anders is bepaald - onder de regeling voor de rechtspositie van de kerkelijke medewerkers, als bedoeld in ordinantie 3-28.

2. Het bepaalde in de generale regeling 6-5 inzake nevenwerkzaamheden en uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de arbeidstijd is in verband met het bijzondere karakter van de werkzaamheden van de kerkmusicus niet van toepassing.

3. Een kerkmusicus is in een gemeente als kerkelijk werker in de zin van ordinantie 3-12 op arbeidsovereenkomst werkzaam, tenzij - met inachtneming van het bepaalde in deze generale regeling - de kerkmusicus op basis van vrijwilligheid is benoemd.

4. Een benoeming op basis van vrijwilligheid kan slechts plaatsvinden indien:
- het functieniveau voor de kerkmuziek met inachtneming van het bepaalde in deze generale regeling voor de gemeente is vastgesteld op functieniveau III;
- de te benoemen kerkmusicus schriftelijk te kennen heeft gegeven - in geval van een benoeming - geen prijs te stellen op een aanstelling op arbeidsovereenkomst.

5. Indien de werkzaamheden door de kerkmusicus conform het in het vorige lid bepaalde op basis van vrijwilligheid zullen worden uitgevoerd, wordt daartoe - op basis van het bij deze generale regeling gevoegde model - een overeenkomst opgesteld, waarover tevoren overleg wordt gevoerd met het classicale college voor de behandeling van beheerszaken.

GR 9-10. Benoeming

1. De benoeming van een kerkmusicus geschiedt - bij voorkeur uit de leden van de kerk - door de kerkenraad, na overleg met het college van kerkrentmeesters.

2. De kerkenraad laat zich bijstaan door een door de kerkenraad, na overleg met het in artikel 8-1 bedoelde onderdeel van de dienstenorganisatie, ingestelde commissie van advies.

3. De in het vorige lid bedoelde commissie van advies dient te bestaan uit drie kerkmusici die in het bezit zijn van de bevoegdheidsverklaring I, met dien verstande dat indien de te vervullen functie van kerkmusicus een functie op niveau III betreft, volstaan kan worden met een commissie van twee kerkmusici die in het bezit zijn van ten minste de bevoegdheidsverklaring II.

4. Wanneer het gaat om de benoeming van een kerkmusicus ten behoeve van een wijkgemeente wordt - voor het bepaalde in deze generale regeling - voor de kerkenraad gelezen de wijkkerkenraad, gehoord de algemene kerkenraad.

GR 9-11. Voorwaarden vervulling functie kerkmusicus

1. Tot kerkmusicus in een gemeente zijn alleen benoembaar musici die in het bezit zijn van een bevoegdheidsverklaring als bedoeld in artikel 7 voor het voor de desbetreffende gemeente vastgestelde functieniveau voor de kerkmuziek, met dien verstande dat:
- voor functieniveau II tevens bevoegd zijn zij die in het bezit zijn van een bevoegdheidsverklaring I;
- voor functieniveau III tevens bevoegd zijn zij die in het bezit zijn van een bevoegdheidsverklaring I en II.

2. Wanneer de kerkenraad, na overleg met de commissie van advies als bedoeld in artikel 10-2, vaststelt dat de functie van kerkmusicus in de desbetreffende gemeente niet vervuld kan worden door een musicus met een bevoegdheidsverklaring voor het vastgestelde functieniveau, kan - met inachtneming van het bepaalde in deze generale regeling - worden benoemd:
a. in een functie I een kerkmusicus met een bevoegdheidsverklaring II;
b. in een functie II een kerkmusicus met een bevoegdheidsverklaring III;
c. in een functie III een (nog) niet-bevoegde kerkmusicus.

3. Een benoeming als bedoeld in het vorige lid kan slechts worden gedaan, na het advies te hebben ingewonnen van de commissie van advies, als bedoeld in artikel 10-2.

4. Een benoeming als bedoeld in het tweede lid van dit artikel geschiedt voor een bepaalde tijd en wel voor de periode van één jaar. Wanneer de functie, na afloop van de periode waarvoor de benoeming heeft plaatsgevonden, blijkt niet vervuld te kunnen worden door een bevoegde kerkmusicus, kan de benoeming voor eenzelfde periode worden verlengd, met dien verstande dat maximaal twee maal een dergelijke verlenging kan plaatsvinden.

5. Wanneer de functie van kerkmusicus in de desbetreffende gemeente, ook na afloop van de in het vorige lid bedoelde maximale periode van drie jaar, blijkt niet vervuld te kunnen worden door een musicus met een bevoegdheidsverklaring voor het vastgestelde functieniveau, bepaalt de kerkenraad, na het advies te hebben ingewonnen van de commissie van advies als bedoeld in artikel 10-2, of de overeenkomst met betrokkene voor onbepaalde tijd wordt voortgezet dan wel wordt beëindigd.

GR 9-12. Benoemingsprocedure

1. De kerkenraad roept, wanneer tot vervulling van een vacature van kerkmusicus voor functieniveau I of II moet worden overgegaan, kandidaten op door middel van een advertentie, welke in ieder geval geplaatst wordt in een van de organen, uitgaande van een organisatie waarvan kerkmusici lid zijn.

2. De advertentie bevat in ieder geval:
a. een vermelding van het functieniveau van de te vervullen functie;
b. de plaats waar deze functie moet worden vervuld;
c. een beknopte, maar duidelijke taakomschrijving;
d. een verwijzing naar de van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden;
e. een oproepingstermijn van ten minste één maand;
f. de vermelding of de kerkmusicus al dan niet in de bediening zal (kunnen) worden gesteld.

3. Aan kandidaten wordt op verzoek deze generale regeling en generale regeling 6 en/of een modelovereenkomst toegezonden.

4. De kerkenraad wint het advies in van de commissie van advies als bedoeld in artikel 10-2, ten overstaan van welke commissie - wanneer er meer dan één bevoegde kandidaat solliciteert - een vergelijkend onderzoek wordt gehouden.

5. Als de kerkenraad, na kennisneming van het advies van de commissie van advies, van oordeel is niet tot benoeming van een van de sollicitanten te moeten overgaan, wordt een nieuwe oproep gedaan, waarbij het in de vorige leden bepaalde van toepassing is.

6. Alle kandidaten ontvangen binnen tien werkdagen, nadat in de desbetreffende vacature is voorzien, bericht of zij al dan niet zijn benoemd.

GR 9-13. De aanstelling

1. De kerkmusicus die door de kerkenraad is benoemd, ontvangt van het college van kerkrentmeesters:
a. een arbeidsovereenkomst, indien deze als kerkelijk werker werkzaam zal zijn, dan wel een overeenkomst betreffende de op vrijwillige basis uit te voeren werkzaamheden;
b. een instructie voor de kerkmusicus, waarin de opgedragen taken en werkzaamheden worden omschreven.

2. Een overeenkomst als bedoeld in het vorige lid wordt ondertekend:
a. door twee daartoe bevoegde leden van het college van kerkrentmeesters;
b. door de desbetreffende kerkmusicus.

3. Een afschrift van de overeenkomst met de daarbij behorende instructie wordt toegezonden aan het classicaal college voor de behandeling van beheerszaken en aan het in artikel 8-1 bedoelde onderdeel van de dienstenorganisatie.

GR 9-14. Bijzondere bepalingen betreffende de arbeidsvoorwaarden van de kerkmusicus

1. De functies van de kerkmusici worden ingedeeld in salarisgroepen die worden onderscheiden naar het functieniveau voor de kerkmuziek, waarvoor de desbetreffende kerkmusici worden aangesteld.

2. De taak van een kerkmusicus bestaat uit een basistaak, al dan niet aangevuld met een variabel gedeelte, dat uit verschillende deeltaken kan bestaan.

3. De basistaak omvat:
- de uitvoering van het kerkelijk orgelspel en/of leiding geven aan een koor, cantorij en/of instrumentele groep die medewerking verleent aan de eredienst;
- het zorgdragen voor de vorming van jongeren en andere leden van de gemeente op het terrein van de kerkmuziek;
- het zorgdragen voor het klein onderhoud van het orgel respectievelijk de orgels.

4. Voor de verschillende deeltaken worden de volgende eenheden toegekend:

Deeltaak Aantal eenheden
Basistaak:
De uitvoering van het kerkelijk orgelspel (per kerkdienst)
30 eenheden
Het zorgdragen voor de vorming op het terrein van de kerkmuziek 5 eenheden
Indien het een organist betreft, het zorgdragen voor het klein onderhoud orgel(s) 5 eenheden
Variabele deeltaken:
Het leiding geven aan een cantorij (per keer)
30 eenheden
Het leiding geven aan een (jongeren)koor (per keer) 30 eenheden
Het leiding geven aan een instrumentaal ensemble (per keer) 30 eenheden
Het verzorgen van de kerkmuziek tijdens een trouw- of rouwdienst (per keer) 40 eenheden
Het verzorgen van een concert 185 eenheden
Het componeren van muziek voor de eredienst Nader overeen te komen

5. De in lid 1 bedoelde salarisgroepen worden neergelegd in de uitvoeringsbepalingen bij generale regeling 6.

6. De hoogte van het salaris van de kerkmusicus wordt bepaald door de som van de toegekende eenheden als bedoeld in lid 4, vermenigvuldigd met het in de uitvoeringsbepaling ter zake vermelde bedrag per eenheid voor de desbetreffende salarisgroep en is gerelateerd aan het aantal dienstjaren van de desbetreffende kerkmusicus. Als dienstjaren tellen de jaren dat de kerkmusicus met de vereiste bevoegdheidsverklaring op het betreffende functieniveau werkzaam is. Zolang de kerkmusicus niet de vereiste bevoegdheidsverklaring voor het betreffende functieniveau heeft, vindt honorering plaats op basis van 0 dienstjaren.

7. Op het salaris worden door de werkgever de wettelijk verschuldigde inhoudingen in mindering gebracht, terwijl de vakantietoeslag wordt toegekend volgens de in generale regeling 6 aangegeven wijze.

8. De kerkmusicus (organist) is bevoegd om, in overleg met het college van kerkrentmeesters en andere - door het college als zodanig erkende - belanghebbenden, gebruik te maken van het orgel voor het geven van lessen, zulks zonder dat deze daarvoor een vergoeding is verschuldigd.

9. De kerkmusicus heeft - met inachtneming van het overigens in dezen bepaalde in artikel 16-5 van de Generale regeling rechtspositie medewerkers - elk jaar recht op een vakantieperiode met daarin drie aaneensluitende vrije zondagen.

IV. Slotbepalingen

GR 9-15. Naleving

1. Het bestuur van de dienstenorganisatie is belast met de zorg voor de naleving van deze generale regeling en is bevoegd voorstellen tot wijziging van deze regeling in te dienen.

GR 9-16. Wijziging van de regeling

1. Deze generale regeling wordt door de kleine synode vastgesteld en gewijzigd, op voorstel van het bestuur van de dienstenorganisatie dan wel nadat dit bestuur daarover is gehoord.