Programma over het boek Rechters, Gideon, durven en vertrouwen via gesprek en werkbladen
Doelstellingen
- De kinderen leren dat het volk Israël ooit leiders had die ‘rechters' werden genoemd en dat Gideon zo'n rechter was.
- De kinderen ontdekken dat Gideon op God moest leren vertrouwen en dat hij voor God durfde op te komen.
- De kinderen ontdekken waar mensen op vertrouwen als ze moeilijke dingen moeten doen om anderen te helpen.
- De kinderen kunnen benoemen op wat of wie zij vertrouwen en of (en zo ja, hoe) ze op God vertrouwen.
(Theologische) achtergrondinformatie
Het boek Rechters (ook wel Richteren genoemd) is voor kinderen waarschijnlijk niet het meest bekende boek uit de Bijbel, maar de naam Simson kennen zij misschien wel. Deze persoon komt in het Bijbelboek Rechters voor. Deze bijeenkomst gaat over Gideon, de vijfde ‘rechter' die in Rechters wordt genoemd. Het woord ‘rechter' heeft hier niet dezelfde betekenis als in onze tijd. Het betekent eigenlijk meer ‘leider'. Deze staat voor de zaak van God en die is nooit los te denken van vrijheid en gerechtigheid. Het boek Rechters beschrijft hoe Israël als volk en als natie is ontstaan. Steeds wordt duidelijk gemaakt dat het volk zijn bestaan heeft te danken aan God die Zijn volk bevrijdde uit Egypte waar het als slavenvolk werd vastgehouden (zie bijvoorbeeld Rechters 6: 8-9). Het zal alleen goed gaan als het volk doet wat goed is in de ogen van God. Te midden van andere volken blijkt dat lastig te zijn: steeds weer valt het volk voor de verleiding om te vertrouwen op de god van de streek: Baäl. De periode die Rechters beschrijft, is de tijd dat de twaalf stammen van Israël hun intrek hebben genomen in het land van Kanaän. Het beloofde land is bereikt, maar er is nog geen sprake van een centraal gezag in de vorm van een koning. Wel zijn er rechters die, geroepen door God, het heft in handen nemen. Zij wijzen het volk er echter steeds op dat God hun echte leider is en dat de Israëlieten voor hun welvaart en welzijn op Hem mogen vertrouwen. Als het aan God zelf had gelegen, was er dus nooit een koning gekomen (1 Samuel 8). Gideon is één van de rechters die het volk in naam van God mag terugbrengen bij God (Rechters 6-8). Zoals zo vaak kiest God niet iemand die machtig is of veel aanzien heeft als Zijn helper. Gideon is de jongste in zijn familie en bovendien heeft zijn familie weinig in te brengen in haar stam Manasse (Rechters 6: 15). Gideon moet evenals het hele volk leren vertrouwen op God. Hij stelt God zelfs op de proef. God heeft echter wel vertrouwen in Gideon en Hij geeft hem een teken (Rechters 6: 17-22 en 36-40). Dan stelt Gideon ook een daad. Hij breekt het altaar van Baäl af en hakt de paal van Asjera om. (Asjera is net als Baäl een vruchtbaarheidsgod.) Zo komt Gideon aan zijn tweede naam: Jerubbaäl, de man die het waagde om het tegen Baäl op te nemen. Gideon is een held, maar ook een gewoon mens zoals wij. Hij moet zijn best doen om op God te leren vertrouwen en te zien dat hij het niet moet zoeken in (over)macht en geweld, maar dat hij tegen Zijn vijanden kan volstaan met slechts een kleine ‘bende ongeregeld' (Rechters 7: 1-8). Gideon is een mens naar Gods hart, maar ook hij blijft geneigd het goddelijke te zoeken in wat tastbaar is. Van de kostbare materialen die hij van de vijanden verovert, maakt hij een priestergewaad, dat al snel wordt aanbeden als een afgod (Rechters 8: 26-27). Vertrouwen op God vraagt dus steeds aandacht. Aandacht voor de stem van God, die niet ophoudt mensen te roepen. Want alleen Hij kan mensen echt vrij maken van knechting en onrecht zonder daar nieuwe slavernij voor in de plaats te brengen.
Voorbereiding
Persoonlijke voorbereiding
Neem de achtergrondinformatie bij dit programma goed door. Daarnaast is het goed om je persoonlijk voor te bereiden op deze bijeenkomst. Zo word je zelf ook ‘materiaal' voor de bijeenkomst met de kinderen. Hiervoor kun je de volgende vragen gebruiken:
- Ben je als kind weleens bang geweest of heb je ergens tegenop gezien? Zo ja, waar was je dan bang voor of waar zag je tegenop?
- Hoe ben je daar toen mee omgegaan? Wie of wat hielp je daarbij?
- Door wie of wat heb je in je leven geleerd vertrouwen te hebben? Of vind je dat juist moeilijk?
- Hoe ga je nu om met dingen die je moeilijk vindt? Hoe vind je het vertrouwen om dat aan te kunnen? Speelt je geloof daarin ook een rol ? Vertrouw je op God?
- Zet jij je in voor andere mensen? Zo ja, is dat weleens moeilijk? Hoe vind je in dat geval het vertrouwen waardoor je je toch blijft inzetten?
- Wat zou je met de kinderen kunnen en willen delen over dit onderwerp?
Praktische voorbereiding
Geef de kinderen zo mogelijk een kopie van werkblad 1.1 mee vóór de bijeenkomst. Vraag hun dan om het werkblad thuis in te vullen. De opdracht staat op het werkblad. Het ingevulde werkblad zal besproken worden tijdens de bijeenkomst, dus geef duidelijk aan dat de kinderen het dan weer moeten meebrengen. Het is echter ook mogelijk om een vervangende opdracht te doen in plaats van werkblad 1.1 (zie Verkenning).
Vooraf
Hieronder vind je een opsomming van alles wat je nodig hebt voor deze bijeenkomst. Zorg ervoor dat je ruim voor het begin van de bijeenkomst klaar bent met alle voorbereidingen. Zo heb je alle tijd om aandacht te besteden aan de kinderen wanneer zij binnenkomen.
Benodigdheden
- Kopieën van werkblad 1.1, 1.3 en 1.4 voor alle kinderen (werkblad 1.1 mogelijk van tevoren losgeknipt en meegegeven, zie voorbereiding);
- Een grote kaars en iets om deze mee aan te steken;
- Een kopie van werkblad 1.2 (in kaartjes geknipt);
- Plakstiften;
- Een flap-over met stiften;
- Pennen;
- Bijbels (NBV) voor alle kinderen.
Programma
Opening
Tijd: vijf minuten
Nodig: werkblad 1.2
Heet de kinderen van harte welkom. Leg de kaartjes met de letters van het woord ‘durven' (zie werkblad 1.2) door elkaar op tafel. Vraag de kinderen of zij zien welk woord je met deze letters kunt vormen. Als ze het woord hebben geraden, mogen ze de letters in de goede volgorde op de flap-over plakken. Zet een kaars op tafel en vraag een van de kinderen om deze aan te steken. Spreek daarna het gebed op de volgende pagina uit:
God,
Wilt U bij ons zijn, dit uur? Dank U wel dat we zomaar samen mogen komen, dat we hier nergens bang voor hoeven te zijn. Daar mogen we op vertrouwen. Wilt U overal op aarde bij alle kinderen zijn die bang zijn voor anderen: thuis, op school, op straat? Wilt U hen helpen durven, zodat ze zichzelf kunnen zijn? Wilt U hen laten merken dat U van hen houdt? Amen.
Verkenning
Tijd: tien minuten
Nodig: Werkblad 1.1
Als je werkblad 1.1 van tevoren aan de kinderen had meegegeven (zie voorbereiding), vraag hun dan om het ingevulde werkblad er even bij te pakken. Bespreek hun antwoorden. Had je werkblad 1.1 niet van tevoren uitgedeeld, doe dat dan nu. Bespreek in dat geval alleen de eerste opdracht. De kinderen mogen alles noemen. Geef zelf ook een voorbeeld uit je kinderjaren en vertel erbij waardoor of dankzij wie je toch durfde wat je eerder eng vond. Houd het kort: het gaat hier slechts om een verkenning van het thema.
Verdieping
Tijd: vijfentwintig minuten
Nodig: Werkblad 1.3
Geef aan dat deze bijeenkomst gaat over ‘durven', maar eigenlijk nog meer over ‘vertrouwen'. Vertel de kinderen dat je met hen wilt kijken naar iemand uit de Bijbel die je best een ‘durfal' zou kunnen noemen. Hij kreeg er zelfs een tweede naam voor. Deel pennen en kopieën van werkblad 1.3 uit. Laat de kinderen de puzzel oplossen. Sommige woorden zijn niet eenvoudig. Help de kinderen zo nodig een beetje. Geef aan dat alle woorden op de een of andere manier te maken hebben met ‘durven' of met het tegenovergestelde daarvan. (De antwoorden zijn: ‘jetje', ‘moed', ‘roekeloos', ‘durfal', ‘bang', ‘bangerik', ‘waagt', ‘angst', ‘lef'.) De oplossing die tevoorschijn komt, is ‘Jerubbaäl'. Vertel wat die naam betekent: ‘hij die in gevecht is met Baäl'. Het is de tweede naam van Gideon, een leider van het volk Israël van lang geleden. Schrijf beide namen op de flap-over. Deel bijbels uit en laat de kinderen zien waar Gideon Jerubbaäl wordt genoemd (Rechters 6: 32). Wijs ook op hoe het Bijbelboek heet waarin het verhaal van Gideon staat. Vertel dat het woord ‘leider' hetzelfde is als het woord ‘rechter'. Vertel nu in je eigen woorden hoe Gideon in opdracht van God de beelden van de afgod Baäl omverhaalde (Rechters 6: 25-32). God wilde dat, omdat het volk Israël achter deze god aanliep en vergeten was dat God hen ooit had bevrijd uit het land Egypte, waar ze slaven waren geweest. Na hun bevrijding waren ze in een nieuw land gaan wonen. Een groot deel van het volk Israël was gaan geloven in de god van dat nieuwe land. Dus Gideon had wel wat durf nodig om daar wat aan te doen. Maar door deze gedurfde actie werd Gideon een leider van zijn volk. De mensen zagen uiteindelijk in dat God hen niet had bevrijd om direct weer de slaaf van een vreemde god te worden. Zo waren ze niet écht vrij - en dat was wel de bedoeling.
Doe als ‘tussendoortje' het vertrouwensspel met de kinderen. Vraag hun om in een kring te gaan staan. Ga steeds achter een van de kinderen staan en vraag het om zich achterover te laten vallen. Durft hij of zij erop te vertrouwen dat jij hem of haar opvangt? Vertrouwen is nog niet zo gemakkelijk, zelfs niet als je er vrij zeker van kunt zijn dat je wordt opgevangen. Het is niet erg als de kinderen hier niet meteen begrijpen waarom ze dit spel doen. Dat wordt in het vervolg van het programma duidelijk. Ga weer verder met Gideon. Vraag of de kinderen ook zouden hebben gedurfd wat Gideon heeft gedaan: het goede doen terwijl je weet dat het niet gemakkelijk is, omdat het anderen boos zou kunnen maken. Vraag wat je eigenlijk nodig hebt om dat te durven. Schrijf de antwoorden de kinderen op de flap-over, onder de woorden ‘Jerubbaäl' en ‘Gideon'. Ze kunnen hier bijvoorbeeld noemen: moed, lef, weten hoe je iets moet doen, vertrouwen, zeker zijn van je zaak. Als de kinderen het woord ‘vertrouwen' niet noemen, noem dit dan zelf. Als je iets gaat doen wat spannend is, dan moet je erop durven vertrouwen dat het goed komt. Herinner de kinderen aan het vertrouwensspel: het is spannend om je zomaar achterover te laten vallen, want je weet niet zeker of het wel goed komt. Gideon durfde het aan om iets spannends te doen, omdat hij had geleerd op God te vertrouwen. Voor Gideon betekende dat ook echt wat, want hij was niet bepaald machtig: hij was de jongste van zijn familie en die familie had eigenlijk niets te vertellen in Israël. Vertel kort hoe God het vertrouwen van Gideon won (zie Rechters 6: 17-22 en 36-40). God accepteert het gerecht dat Gideon Hem aanbiedt door het met vuur te verteren. Daarna vraagt Gideon aan God om een wollen vacht nat te maken van de ochtenddauw, terwijl de grond eromheen droog blijft - en vervolgens het omgekeerde. En het gebeurt. Gideon ziet en ervaart dat God niet alleen een god van woorden is, maar ook van daden. |
Neem een nieuw vel van de flap-over en schrijf onder elkaar (met wat ruimte ertussen):
- Artsen zonder Grenzen;
- Soldaten in Afghanistan;
- Reddingswerkers na een aardbeving;
- Mensen die protesteren als iemand zonder goede reden gevangen zit.
Vraag de kinderen om te vertellen waar deze verschillende groepen mensen op moeten en mogen vertrouwen. Schrijf hun antwoorden op de flap-over. De genoemde groepen doen allemaal spannende dingen die goed zijn voor anderen. Ze moeten erop vertrouwen dat het goed komt, ook al zijn ze daar niet helemaal zeker van. Wie eerst honderd procent zeker wil zijn dat het wel goed komt, die kan maar beter in een hutje op de hei gaan zitten. Benoem dat het natuurlijk niet altijd goed gaat. Sommige gevangenen blijven vastzitten en sommige soldaten worden gedood. Maar God is wel heel dicht bij deze mensen. Als iemand oneerlijk gevangen zit, zit God zelf eigenlijk ook een beetje gevangen. En als een soldaat die goed werk probeert te doen, wordt doodgeschoten, dan gaat God zelf ook een beetje dood. Zo dichtbij de mensen is God, in alle omstandigheden.
Verwerking
Tijd: vijftien minuten
Nodig: niets
Geef aan dat je nog even stil wilt staan bij wat het woord ‘vertrouwen' zou kunnen betekenen in het leven van de kinderen. Vraag waar zij in hun dagelijks leven op vertrouwen, zonder daar bij na te denken. Geef zo nodig wat voorbeelden:
- dat je ouders of verzorgers je ‘s morgens wakker maken zodat je niet te laat op school komt;
- dat er brood in je broodtrommel zit zodat je geen honger krijgt;
- dat je juf of meester op school is zodat je iets kunt leren;
- dat je een voldoende haalt als je goed hebt geleerd;
- dat je huis er nog staat als je weer terugkomt.
Vraag de kinderen tot slot of er ook momenten zijn waarbij ze op God vertrouwen (als ze die nog niet hebben genoemd). Sta niet te lang stil bij deze vraag. Geef ook een voorbeeld uit je eigen leven. Vertel bijvoorbeeld over de moed die je van God kreeg in een situatie waarin je durf nodig had.
Afsluiting
Tijd: vijf minuten
Nodig: werkblad 1.4
Doe opnieuw het vertrouwensspel. Gaat het nu beter dan de eerste keer? Deel kopieën uit van werkblad 1.4. Moedig de kinderen aan om dit te bespreken met hun ouders of verzorgers. Bedank de kinderen voor hun aanwezigheid en hun inzet. Tot de volgende keer!
BIJLAGEN
1. Werkblad 1.1 - Ik durf
2. Werkblad 1.2 - De letters van...
3. Werkblad 1.3 - De tweede naam van Gideon
4. Werkblad 1.4 - Vertrouwen op God