I. Opleiding en vorming
Ord. 13-1. De zorg voor de opleiding en vorming
1. De generale synode wordt bij haar voortdurende zorg voor de opleiding en vorming van de predikanten bijgestaan door organen van de kerk die op dit terrein werkzaam zijn, in het bijzonder de raad van toezicht voor de Protestantse Theologische Universiteit.
2. De generale synode stelt, gehoord de desbetreffende organen, waaronder de raad van toezicht, de vereisten en de eindtermen vast voor de opleiding en vorming van hen die tot het predikantschap in de kerk worden toegelaten. Daarbij worden afzonderlijke eindtermen voor de opleiding en vorming tot predikant respectievelijk tot predikant-geestelijk verzorger vastgesteld.
3. Tot de vereisten voor de opleiding van de predikanten behoort de kennis van de grondtalen van de Heilige Schrift op een door de generale synode vast te stellen niveau.
4. De opleiding van de predikanten omvat in ieder geval:
de wetenschappelijke bestudering van:
- de uitleg en theologie van de Heilige Schrift,
- de geschiedenis van de kerk, in het bijzonder de geschiedenis van de reformatie en die van de kerken in Nederland,
- de leer en het belijden van de kerk,
- de ethiek,
- de verhouding van de kerk tot andere kerken, godsdiensten en levensbeschouwingen,
- de theorie en praktijk van ambt en gemeente en
- het kerkrecht
alsmede een tijdens de opleiding te volgen stage.
Ord. 13-2. De instelling voor de opleiding en vorming tot predikant
1. De opleiding en vorming van de predikanten vindt plaats aan de Protestantse Theologische Universiteit.
2. De Protestantse Theologische Universiteit is de voortzetting van de Theologische Universiteit te Kampen, het Theologisch Wetenschappelijk Instituut, het Evangelisch-Luthers Seminarium en het Theologisch Seminarium Hydepark. Deze universiteit heeft - als zelfstandig onderdeel van de kerk - rechtspersoonlijkheid.
3. De Protestantse Theologische Universiteit is de door de kerk gestichte instelling voor:
- het verzorgen van theologisch wetenschappelijk onderwijs,
- het verrichten van theologisch wetenschappelijk onderzoek,
- de nadere voorbereiding op het predikantschap en de nascholing van de predikanten,
- kerkelijke en maatschappelijke dienstverlening.
4. De Protestantse Theologische Universiteit heeft mede tot taak bij te dragen aan het bewaren en aan de gehele kerk dienstbaar maken van de lutherse traditie.
Ord. 13-3. De raad van toezicht voor de Protestantse Theologische Universiteit
1. De raad van toezicht voor de Protestantse Theologische Universiteit heeft tot taak de belangen te verzorgen van de opleiding en vorming van de predikanten, voor zover dit niet aan anderen is opgedragen en is - onder verantwoordelijkheid van en in verantwoording aan de generale synode - belast met het toezicht op het bestuur van de Protestantse Theologische Universiteit, een en ander met inachtneming van hetgeen overigens in deze ordinantie en generale regeling 14 is bepaald.
2. De raad van toezicht is daarbij onder meer belast met:
a. het houden van toezicht op het bestuur en beheer van de universiteit door het daartoe ingestelde college van bestuur,
b. het houden van toezicht op de uitvoering door de universiteit van de haar opgedragen taken,
c. het verlenen van voorafgaande goedkeuring ten aanzien van de overeenkomsten betreffende de samenwerking met de theologische faculteiten aan de door de kerk aangewezen universiteiten en het houden van toezicht op de naleving daarvan,
d. het verlenen van voorafgaande goedkeuring ten aanzien van de overeenkomsten met de Rijksoverheid betreffende de financiële zaken aan de opleiding en vorming verbonden en het houden van toezicht op de naleving daarvan,
e. het doen bijhouden van het album van de kerk.
3. De raad van toezicht bestaat uit vijf leden, die worden benoemd uit de belijdende leden van de kerk. De raad wordt zodanig samengesteld dat hij een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan uitoefenen. De voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht worden - met inachtneming van het bepaalde in generale regeling 14 - door of vanwege de generale synode benoemd, geschorst en ontslagen.
4. De leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een periode van vier jaar en kunnen eenmaal voor een aansluitende periode van vier jaar worden herbenoemd. Een lid van de raad van toezicht kan om gewichtige redenen worden geschorst en - zo nodig - tussentijds worden ontslagen.
II. De Protestantse Theologische Universiteit
Ord. 13-4. Het college van bestuur
1. De Protestantse Theologische Universiteit wordt bestuurd door een college van bestuur.
2. Het college van bestuur is belast met het bestuur en beheer van de Protestantse Theologische Universiteit, onverminderd de bevoegdheden van de raad van toezicht voor de Protestantse Theologische Universiteit en rekening houdend met het eigen karakter van de opleidingen als bedoeld in artikel 8-1, een en ander met inachtneming van het bepaalde in generale regeling 14.
3. Het college van bestuur bestaat uit ten hoogste drie leden, die worden benoemd uit de belijdende leden van de kerk.
De leden van het college van bestuur worden - met inachtneming van het bepaalde in generale regeling 14 - benoemd, geschorst en ontslagen door de raad van toezicht, nadat daarover door de raad van toezicht overeenstemming is bereikt met de generale synode.
4. De leden van het college van bestuur worden benoemd voor een periode van telkens vier jaar. Een lid van het college van bestuur kan om gewichtige redenen worden geschorst en - zo nodig - tussentijds worden ontslagen.
Ord. 13-5. De raad van advies
1. Het college van bestuur laat zich in zijn arbeid bijstaan door een raad van advies.
2. De raad van advies bestaat uit ten hoogste negen leden.
De leden van de raad van advies worden benoemd door de raad van toezicht voor de Protestantse Theologische Universiteit, op aanbeveling van het college van bestuur en nadat daarover door de raad van toezicht overeenstemming is bereikt met de kleine synode.
3. De leden van de raad van advies worden benoemd voor een periode van vier jaar en kunnen eenmaal voor een aansluitende periode van vier jaar worden herbenoemd.
4. De leden van de raad van advies zijn deskundig op de verschillende terreinen waarop de dienstdoende predikanten werkzaam zijn. De raad van advies wordt zo samengesteld, dat de breedte van de kerk erin is vertegenwoordigd en dat is voorzien in deskundigheid op de verschillende terreinen waarop de dienstdoende predikanten werkzaam zijn. De meerderheid van de leden van de raad van advies is lid van de kerk.
Ord. 13-6. De hoogleraren en docenten
1. De benoeming en het ontslag van hoogleraren bij de Protestantse Theologische Universiteit geschieden - onder goedkeuring van de raad van toezicht voor de Protestantse Theologische Universiteit - door het college van bestuur, nadat daarover door het college van bestuur overeenstemming is bereikt met de generale synode en met inachtneming van hetgeen overigens ter zake in de orde van de kerk is bepaald.
2. De benoeming en het ontslag van docenten bij de Protestantse Theologische Universiteit geschieden - onder goedkeuring van de raad van toezicht - door het college van bestuur, nadat daarover door het college van bestuur overeenstemming is bereikt met de kleine synode en met inachtneming van hetgeen overigens ter zake in de orde van de kerk is bepaald.
3. Alvorens over te gaan tot benoeming of ontslag van een in het kader van artikel 2-4 aan te stellen of aangestelde hoogleraar of docent - dan wel tot het verlenen van een zodanige leeropdracht – in het kader van artikel 2-4 dient het college van bestuur tevens overeenstemming te hebben bereikt met de evangelisch-lutherse synode.
4. Tot hoogleraar of docent bij de Protestantse Theologische Universiteit zijn benoembaar belijdende leden van de kerk, die ten minste vier jaar als predikant de kerk hebben gediend, behoudens door de generale synode van deze voorwaarden te verlenen ontheffing.
5. Degene die naar het bepaalde in dit artikel tot hoogleraar of docent is benoemd, belooft voorafgaand aan het tijdstip waarop die benoeming ingaat, ten overstaan van het moderamen van de generale synode dat betrokkene bij de arbeid aan de opleiding en vorming van de predikanten zich naar artikel I van de kerkorde zal bewegen in de weg van het belijden van de kerk, het opzicht van de kerk aanvaardt, zich zal onderwerpen aan de regelen van de orde van de kerk en zal medewerken aan de opbouw van de kerk als gestalte van de ene heilige, apostolische en katholieke of algemene christelijke Kerk.
6. Aan de hoogleraren en docenten is opgedragen - naast het onderwijs en onderzoek in de hun toevertrouwde vakken - bijzondere zorg te besteden aan de vorming tot het ambt van predikant. Aan hen is in dat kader mede toevertrouwd het betonen van geestelijke zorg aan hen die verlangen toegelaten te worden tot het ambt van predikant.
7. De hoogleraren en docenten zijn geroepen naar vermogen een bijdrage te leveren aan de theologische arbeid van de kerk, wanneer zij daartoe door of vanwege de meerdere ambtelijke vergaderingen worden uitgenodigd.
8. De hoogleraren en docenten worden, als zij als predikant beroepbaar zijn, door de generale synode beroepen tot predikant met bijzondere opdracht.
9. De generale synode kan in generale regeling 14 bepalen dat wordt afgezien van het instemmingsrecht als bedoeld in lid 1 en 2 bij de benoeming en ontslag van hoogleraren en docenten voor het onderwijs in - in generale regeling 14 - aan te geven vakken.
Ord. 13-7. Bijzondere leerstoelen
1. Naast de in artikel 6 genoemde hoogleraren kent de Protestantse Theologische Universiteit hoogleraren, die een bijzondere leerstoel bezetten. De vestiging van de bijzondere leerstoel bij de Protestantse Theologische Universiteit geschiedt - onder goedkeuring van de raad van toezicht voor de Protestantse Theologische Universiteit - door het college van bestuur, nadat daarover overeenstemming is bereikt met de generale synode.
2. Een bijzonder hoogleraar wordt benoemd door de instelling met wier medewerking de bijzondere leerstoel is gevestigd nadat de instelling daarover overeenstemming heeft bereikt met het college van bestuur. Het college stemt niet in, voordat het voor de benoeming goedkeuring van de raad van toezicht voor de Protestantse Theologische Universiteit en van het moderamen van de generale synode heeft verkregen.
Het moderamen beslist zo spoedig mogelijk op dit verzoek om goedkeuring, met verantwoording achteraf aan de kleine synode.
3. Het in artikel 6 bepaalde is niet van toepassing.
Ord. 13-8. De inrichting en werkwijze van de Protestantse Theologische Universiteit
1. De Protestantse Theologische Universiteit draagt zorg voor de opleiding tot predikant van de kerk.
2. De Protestantse Theologische Universiteit draagt tevens zorg voor:
- het theologisch wetenschappelijk onderzoek,
- de nascholing van predikanten,
- andere opleidingen in de theologie en
- de kerkelijke en maatschappelijke dienstverlening vanwege de universiteit.
3. De inrichting en werkwijze van de Protestantse Theologische Universiteit worden geregeld in een bestuurs- en beheerreglement, dat - met inachtneming van het bepaalde in deze ordinantie en in generale regeling 14 - wordt vastgesteld door het college van bestuur.
Ord. 13-9. Het Seminarium van de Protestantse Theologische Universiteit
1. Het Seminarium is onderdeel van de Protestantse Theologische Universiteit. Het Seminarium draagt zorg voor de nadere voorbereiding op het predikantschap en de nascholing van predikanten en heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de kerkelijke dienstverlening vanwege de universiteit.
2. Het Seminarium wordt bestuurd door het college van bestuur van de Protestantse Theologische Universiteit.
3. De taken en bevoegdheden van het Seminarium ter zake van de nadere voorbereiding op het predikantschap worden nader geregeld in generale regeling 14.
4. De taken van het Seminarium ter zake van de nascholing van predikanten worden nader geregeld in generale regeling 15.
III. Zij die de opleiding tot predikant volgen
Ord. 13-10. Het album van de kerk en het onderzoek naar de geschiktheid
1. Zij die verlangen tot predikant in de Protestantse Kerk in Nederland te worden opgeleid en gevormd, worden vanaf de aanvang van hun studie ingeschreven in het album van de kerk.
2. Betrokkenen dienen in de regel gedurende ten minste drie jaar ingeschreven te zijn in het album van de kerk.
3. De kerk draagt bijzondere zorg voor de vorming tot het ambt van predikant van degenen die ingeschreven zijn in het album van de kerk.
4. Zij die ingeschreven zijn in het album van de kerk verlenen hun medewerking aan onderzoek naar de geschiktheid voor het ambt van predikant.
5. De generale synode geeft, gehoord de generale raad van advies, een regeling door wie en op welke wijze het onderzoek plaatsvindt naar de geschiktheid voor het ambt van predikant van hen die verlangen toegelaten te worden tot het predikantschap in de kerk en wanneer een verklaring inzake de geschiktheid tot het ambt van predikant wordt afgegeven. De generale synode bepaalt in deze regeling tevens op welke wijze - indien de desbetreffende verklaring niet wordt afgegeven - daartegen bezwaar kan worden gemaakt.
Ord. 13-11. Bevoegdheid tot het leiden van kerkdiensten tijdens de opleiding
1. Aan belijdende leden van de kerk die:
- te kennen hebben gegeven toegelaten te willen worden tot het ambt van predikant,
- de opleiding tot predikant volgen aan de Protestantse Theologische Universiteit en
- naar het oordeel van de betrokken hoogleraren en docenten voldoende homiletische en liturgische bekwaamheid hebben,
kan in de eindfase van de opleiding door of vanwege de kleine synode een consent worden verleend om - met gebruikmaking van een van de orden uit het dienstboek van de kerk en met inachtneming van het in of krachtens ordinantie 5-5-2 bepaalde - een kerkdienst te leiden. Dit consent wordt uitgereikt, nadat de aanvrager de belofte heeft afgelegd, die in generale regeling 10 is voorgeschreven.
2. Dit consent vervalt tussentijds als betrokkene niet toegelaten mocht worden tot het ambt van predikant in de kerk.
IV. Andere wegen tot het ambt van predikant
Ord. 13-12. Zij die de theologische wetenschappelijke opleiding elders begonnen zijn
1. Zij die elders in binnen- of buitenland een theologische wetenschappelijke opleiding volgen en verlangen tot predikant in de Protestantse Kerk in Nederland opgeleid en gevormd te worden, zijn gehouden hun opleiding voort te zetten aan de Protestantse Theologische Universiteit.
2. Het college van bestuur bepaalt in hoeverre de reeds bereikte studieresultaten gelding kunnen behouden.
3. De in lid 1 bedoelde verandering van opleidingsinstituut dient in de regel ten minste drie jaar voor het te verwachten tijdstip van het met goed gevolg afronden van de opleiding tot predikant te hebben plaatsgevonden.
4. Betrokkene dient vanaf de aanvang van de opleiding aan de Protestantse Theologische Universiteit ingeschreven te zijn in het album van de kerk, waarbij het bepaalde in artikel 10-2 en 3 van overeenkomstige toepassing is.
Ord. 13-13. Zij die bij een andere kerk tot het ambt van predikant of geestelijke zijn toegelaten
1. Indien iemand die bij een andere kerk in of buiten Nederland is toegelaten tot het ambt van predikant of geestelijke, toelating tot het ambt van predikant in de Protestantse Kerk in Nederland verlangt, beoordeelt de kleine synode, gehoord het college van bestuur inzake de kwaliteit van de ontvangen opleiding en nadat een onderzoek naar de geschiktheid als bedoeld in artikel 10 is ingesteld, of, en zo ja, onder welke voorwaarden de weg naar het colloquium voor betrokkene kan worden geopend.
Ord. 13-14. Bijzondere omstandigheden
1. De kleine synode kan in bijzondere omstandigheden en van geval tot geval - onder overeenkomstige toepassing van het in artikel 13 bepaalde - toestemming geven de weg naar het colloquium te openen, indien van iemand die elders een theologische wetenschappelijke opleiding met goed gevolg heeft gedaan en toelating tot het ambt van predikant in de Protestantse Kerk in Nederland verlangt, naar het oordeel van de kleine synode in redelijkheid niet kan worden gevraagd te voldoen aan de in artikel 12 voorgeschreven vereisten.
Ord. 13-15. Singuliere gaven
1. Van de regel dat een theologisch wetenschappelijke opleiding vereist is om toegelaten te worden tot het colloquium, kan alleen worden afgeweken indien op overtuigende wijze blijkt dat een belijdend lid van de kerk singuliere gaven zijn geschonken voor het ambt van predikant.
2. De beoordeling of zulks het geval is geschiedt door of vanwege de kleine synode.
3. Blijkt uit het onderzoek dat de in deze bepaling bedoelde gaven aanwezig zijn, dan stelt het college van bestuur een onderzoek in of een aanvullende opleiding nodig is, waarbij het bepaalde in artikel 13-2 en 3 van overeenkomstige toepassing is.
V. Toelating tot het ambt van predikant
Ord. 13-16. Het generale college voor de toelating tot het ambt van predikant
1. De toelating tot het ambt van predikant in de Protestantse Kerk in Nederland wordt - na een colloquium - verleend door het generale college voor de toelating tot het ambt van predikant.
2. De leden van het generale college worden benoemd door de kleine synode uit de ambtsdragers van de kerk en wel zo dat er een nagenoeg gelijk aantal predikanten, ouderlingen en diakenen wordt benoemd.
De kleine synode stelt, voordat tot benoeming wordt overgegaan, de classicale vergaderingen en de evangelisch-lutherse synode in de gelegenheid aanbevelingen in te dienen voor de benoeming van leden van dit generale college.
3. Het generale college vormt uit zijn midden een aantal delegaties voor het houden van colloquia.
4. Voor het colloquium van hen, die verlangen predikant te worden bij een Waalse gemeente, wijst de Commission Wallonne voor elk geval afzonderlijk drie gedelegeerden voor de toelating tot het ambt van predikant aan, die tezamen met de voorzitter en secretaris dan wel twee andere daarvoor aangewezen leden van het generale college, het colloquium houden.
De gedelegeerden van de Commission Wallonne kunnen desgewenst een colloquium bijwonen van een van de delegaties als bedoeld in lid 3.
Ord. 13-17. De aanvraag van en de vereisten voor de toelating tot een colloquium
1. De aanvraag van een colloquium moet worden ingediend bij de secretaris van het generale college voor de toelating tot het ambt van predikant.
2. Bij de aanvraag moeten worden overgelegd:
- een verklaring over belijdenis en wandel, afgegeven door de kerkenraad van de gemeente(n) tot welke de betrokkene als belijdend lid de afgelopen twee jaar heeft behoord, waarbij de kleine synode in bijzondere omstandigheden voor elk geval afzonderlijk de termijn van twee jaar kan verkorten,
- een bewijs dat met goed gevolg de opleiding tot predikant respectievelijk tot predikant-geestelijk verzorger is gevolgd aan de Protestantse Theologische Universiteit,
dan wel een verklaring van het college van bestuur dat voldaan is aan de vereisten voor het afleggen van het colloquium, - een verklaring omtrent de geschiktheid tot het ambt van predikant, afgegeven door de geschiktheidscommissie,
- een levensbeschrijving van betrokkene waarin deze met name roeping en beweegredenen om predikant in de Protestantse Kerk in Nederland te willen worden, verwoordt, alsmede
- een preek over een door de aanvrager gekozen Schriftgedeelte, vergezeld van een orde van de dienst met de daarbij gekozen Schriftlezing(en) en liederen.
3. Indien de bescheiden als bedoeld in lid 2 sub b en c ouder zijn dan vier jaar kan het generale college nadere eisen stellen voor de toelating tot het colloquium.
Ord. 13-18. Het colloquium
1. Het colloquium is een gesprek over de opdracht van het ambt, de roeping en kerkelijke toewijding van betrokkene, de roeping van kerk en gemeente en het delen in het belijden van de kerk. Het wordt gehouden aan de hand van de ingezonden levensbeschrijving en preek, artikel I van de kerkorde en de inhoud van de belofte als beschreven in lid 7.
2. Het colloquium wordt gehouden op een door het generale college voor de toelating tot het ambt vast te stellen datum, die in de regel ligt binnen drie maanden na het indienen van de aanvraag.
3. Is de delegatie van oordeel dat betrokkene kan worden toegelaten, dan wordt betrokkene voor vier jaar bevoegd verklaard als proponent te staan naar het ambt van predikant. Aan de betrokkene wordt een testimonium uitgereikt, waarop wordt aangetekend dat deze beroepbaar is tot predikant, respectievelijk tot predikant-geestelijk verzorger.
4. (vervallen per 20 april 2024)
5. Als er bij de delegatie twijfel rijst of betrokkene kan worden toegelaten, treedt zij in contact met de commissie die de verklaring omtrent de geschiktheid als bedoeld in artikel 17-2 sub c heeft afgegeven, waarna het colloquium zo spoedig mogelijk wordt voortgezet.
6. Is de delegatie daarna van oordeel dat tegen de toelating van betrokkene onoverkomelijke bezwaren bestaan, dan deelt zij dit deze onder opgave van de redenen schriftelijk mee. Wanneer betrokkene binnen drie maanden na deze mededeling daartoe bij het moderamen van de generale synode een verzoek indient, wordt het colloquium voortgezet door dit moderamen, waarna het over de toelating beslist.
7. Het testimonium wordt uitgereikt nadat betrokkene de volgende belofte heeft afgelegd en ondertekend:
Aanvaardt u de roeping tot de openbare prediking van het Evangelie, de bediening van de sacramenten en de herderlijke zorg, en bent u bereid in al het ambtelijk werk te getuigen van het heil in Jezus Christus?
Belooft u daarbij te blijven in de weg van het belijden van de kerk in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht,
(waaraan, als betrokkene daarom verzoekt, wordt toegevoegd:
daarbij in het bijzonder verbonden met de belijdenisgeschriften van de gereformeerde traditie, of:
daarbij in het bijzonder verbonden met de belijdenisgeschriften van de lutherse traditie)?
Belooft u zich te houden aan de regels, gesteld in de orde van de kerk?
8. De bevoegdheid om als proponent te staan naar het ambt van predikant respectievelijk van predikant-geestelijk verzorger kan telkens voor een periode van vier jaar door de kleine synode - al dan niet onder voorwaarden - worden verlengd.
9. Proponenten zijn bevoegd om met inachtneming van het in of krachtens ordinantie 5-5-2 bepaalde een kerkdienst te leiden en om hulpdiensten te verrichten in een gemeente.
VI. Voortgezette vorming
Ord. 13-19. De voortgezette vorming van de predikanten
1. De predikanten zijn geroepen om de theologische wetenschap te blijven beoefenen, waartoe de kerkenraden met medewerking van de gemeente ervoor zorgen dat de predikanten voldoende gelegenheid voor studie hebben.
2. Predikanten voor gewone werkzaamheden en predikanten in algemene dienst, werkzaam in het categoriaal pastoraat, zijn verplicht tot het volgen van scholing conform generale regeling 15.
3. Predikanten met bijzondere opdracht zijn gedurende de eerste vier jaren, nadat zij voor de eerste maal als predikant in de Protestantse Kerk in Nederland zijn bevestigd, verplicht tot het volgen van scholing conform generale regeling 15.