Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde
infopagina

Ordinantie 2 - De gemeenten

Ord. 2-1. Algemeen

  1. Een gemeente is de gemeenschap die, geroepen tot eenheid, getuigenis en dienst, samenkomt rondom Woord en sacramenten.

Ord. 2-2. De gemeenschap van de gemeente

  1. Tot de gemeenschap van een gemeente behoren:
    • als leden: de gedoopten die in de gemeente zijn opgenomen; leden die openbare belijdenis van het geloof hebben afgelegd worden aangeduid als belijdende leden, de anderen als doopleden;
    • als gastleden: de gedoopten die als lid ingeschreven zijn in een andere kerkgemeenschap en op hun verzoek als zodanig in de gemeente zijn opgenomen, naar regels in generale regeling 3 gesteld;
    • als niet-gedoopten: de niet-gedoopte kinderen van gemeenteleden, voor zover de ouders of wettelijke vertegenwoordigers daartegen geen bezwaar maken;
    • als vrienden: degenen die blijk geven van verbondenheid met de gemeente en op hun verzoek als zodanig zijn opgenomen.
  2. De leden die binnen het grondgebied van een gemeente hun vaste woonplaats hebben behoren tot die gemeente, tenzij zij op hun verzoek door de kerkenraad van een andere gemeente van de kerk als lid van die gemeente zijn opgenomen.
  3. Indien er op een bepaald grondgebied meer dan een tot de kerk behorende gemeente is, kunnen de leden van een van deze gemeenten zich als lid laten opnemen in een van de andere in hetzelfde gebied gelegen gemeenten.
  4. De leden die binnen het grondgebied van de gemeente waartoe zij behoren hun vaste woonplaats hebben, worden bij verhuizing opgenomen als lid van een gemeente binnen het grondgebied waarvan zij hun vaste woonplaats hebben, naar regels in generale regeling 2 gesteld.
  5. Leden van een gemeente blijven tot haar behoren zolang zij niet:
    • als lid opgenomen worden in een andere gemeente van de kerk,
    • zich vestigen in het buitenland, onverminderd het recht van een kerkenraad om degenen die in het buitenland wonen op hun verzoek als lid van de gemeente op te nemen,
    • tot een andere kerkgemeenschap overgaan,
    • zichzelf onttrekken aan de gemeenschap van de kerk door middel van een uitdrukkelijke verklaring aan de kerkenraad.
  6. Voor wijkgemeenten zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing.

Ord. 2-3. Ledenregistratie

  1. Om te kunnen beschikken over persoonsgegevens ten behoeve van het functioneren van het kerkelijk leven en werken in de ruimste zin van het woord kent de kerk een ledenregister, onderscheiden in de lokale ledenregisters, het landelijke ledenregister en het register van evangelisch-lutherse leden.
  2. Het lokale ledenregister bevat de gegevens van allen die tot de gemeenschap van de gemeente behoren, als bedoeld in artikel 2-1.
  3. Het landelijke ledenregister bevat de gegevens van allen die tot de gemeenschap van enige gemeente behoren, als bedoeld in artikel 2-1 en bevat tevens de gegevens van hen die op hun verzoek in het landelijke ledenregister zijn opgenomen, naar regels in generale regeling 2 gesteld.
  4. Het register van evangelisch-lutherse leden bevat de gegevens van de leden van de evangelisch-lutherse gemeenten en van leden van andere gemeenten die op hun verzoek door de evangelisch-lutherse synode in dit register zijn opgenomen.
  5. De inrichting en het bijhouden van de registers alsmede het gebruik en de uitwisseling van de gegevens worden nader geregeld in generale regeling 2.
  6. De gegevens van het landelijke register en van het register van evangelisch-lutherse leden worden niet gebruikt om degenen die bij een gemeente geregistreerd zijn rechtstreeks te benaderen, behalve:
    • in het kader van de verkiezing van leden van de evangelisch-lutherse synode;
    • nadat de kerkenraad op de hoogte is gesteld en geen bezwaar heeft gemaakt.

Ord. 2-4. Algemeen (Vormen van gemeente-zijn)

  1. Elke gemeente heeft haar door de kerk vastgestelde grenzen en wordt aangeduid als respectievelijk de Protestantse gemeente te ...., de Hervormde gemeente te ...., de Gereformeerde kerk te ....., de Evangelisch-Lutherse gemeente te ....., waar nodig met een bijzondere aanduiding om haar kerkordelijk, postaal en in het rechtsverkeer te onderscheiden van de andere plaatselijke gemeente(n).
  2. De protestantse gemeenten, de hervormde gemeenten, de gereformeerde kerken en de evangelisch-lutherse gemeenten, alsmede de hervormde, de gereformeerde en de evangelisch-lutherse wijkgemeenten van een protestantse gemeente worden opgenomen in een door de generale synode bijgehouden register van de gemeenten van de Protestantse Kerk in Nederland.
  3. De aanduiding en de naam van de gemeente, zoals bedoeld in lid 1, worden door de kerkenraad niet gewijzigd dan nadat de leden van de gemeente in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.
  4. Indien het voor een gemeente niet mogelijk is door samengaan met een andere gemeente een protestantse gemeente te vormen, kan het breed moderamen van de classicale vergadering besluiten deze gemeente aan te merken als protestantse gemeente.
  5. De grenzen van de gemeenten worden vastgesteld en gewijzigd door het breed moderamen van de classicale vergadering.
  6. De kerkenraden van gemeenten waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt houden elkaar op de hoogte van kerkelijke activiteiten, met name de missionaire, diaconale en pastorale arbeid en het jeugdwerk. Waar mogelijk werken zij samen.
  7. Een gemeente kan worden ingedeeld in wijkgemeenten.
  8. Het aantal en de grenzen van de wijkgemeenten worden door de algemene kerkenraad vastgesteld, nadat de betrokken wijkkerkenraden zijn gehoord en de gemeenteleden hun mening kenbaar hebben kunnen maken.
  9. Waar in de ordinanties of generale regelingen sprake is van gemeente respectievelijk kerkenraad, wordt in het geval van een gemeente met wijkgemeenten steeds de wijkgemeente respectievelijk de wijkkerkenraad bedoeld, tenzij nadrukkelijk anders wordt vermeld of uit de bepaling blijkt dat kennelijk de gemeente als geheel respectievelijk de algemene kerkenraad wordt bedoeld.

Ord. 2-5. Bijzondere gemeentevormen

  1. Als bijzondere gemeentevormen kent de kerk buitengewone gemeenten, (wijk)gemeenten van bijzondere aard, missionaire (wijk)gemeenten en huisgemeenten.

Buitengewone gemeenten

  1. Indien een gemeenschap van christenen de generale synode daarom verzoekt en deze gemeenschap instemt met het belijden van de kerk, kan de synode – gehoord de daarvoor in aanmerking komende organen van de kerk – besluiten deze gemeenschap als een buitengewone gemeente op te nemen in de kerk.
  2. Nadat daarover overeenstemming is bereikt met de betrokken gemeenschap van christenen legt de generale synode in het besluit vast:
    • op welke wijze door de buitengewone gemeente wordt voorzien in taken en verplichtingen zoals die bij of krachtens de ordinanties zijn bepaald, en
    • welke rechten en verplichtingen predikanten hebben die aan de buitengewone gemeente verbonden zijn op het moment dat de betrokken gemeenschap wordt opgenomen in de kerk.
    De generale synode is slechts na overleg met de kerkenraad bevoegd een nieuw besluit te nemen met betrekking tot deze gemeente.
  3. Indien de kerkenraad daarom verzoekt en indien de gemeente kan voldoen aan alle kerkordelijke bepalingen die gelden voor de gemeenten van de kerk, kan de generale synode besluiten deze gemeente vanaf een vast te stellen datum te beschouwen als een nieuwe gemeente.

Gemeenten van bijzondere aard

  1. Het breed moderamen van de classicale vergadering kan – op verzoek en ten behoeve van leden van de kerk die in een bijzondere situatie verkeren en gehoord de kerkenraden van de betrokken gemeenten – deze leden samenbrengen in een gemeente van bijzondere aard.
    De algemene kerkenraad kan – op verzoek en ten behoeve van leden van de gemeente die in een bijzondere situatie verkeren en gehoord de kerkenraden van de betrokken wijkgemeenten – deze leden samenbrengen in een wijkgemeente van bijzondere aard.
    In deze (wijk)gemeente worden leden uitsluitend ingeschreven op hun eigen verzoek. Voor deze (wijk)gemeenten gelden – voor zover in de orde van de kerk niet anders is bepaald – dezelfde regels als voor andere (wijk)gemeenten.

Missionaire gemeenten

  1. Een missionaire gemeente is een (wijk)gemeente in wording die gevormd wordt met het oog op missionaire arbeid en die niet voldoet aan de in artikel 8 genoemde voorwaarden voor de vorming van een nieuwe gemeente.
  2. Een missionaire gemeente wordt gevormd bij besluit van de classicale vergadering, een missionaire wijkgemeente bij besluit van de algemene kerkenraad.
  3. De leiding van de missionaire gemeente berust bij een commissie die werkt in opdracht van, onder verantwoordelijkheid van en in verantwoording aan de ambtelijke vergadering die het besluit tot vorming heeft genomen. De leden van de commissie worden door deze ambtelijke vergadering benoemd. Ten minste één lid is ambtsdrager met bepaalde opdracht.
  4. De zorg voor de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de missionaire gemeente berust bij de ambtelijke vergadering die het besluit tot vorming van de missionaire gemeente heeft genomen, die de verzorging van deze aangelegenheden toevertrouwt aan de financiële commissie van de classicale vergadering respectievelijk aan het college van kerkrentmeesters.

Huisgemeenten na opheffing van een gemeente

  1. Daar waar een gemeente opgeheven is kan een huisgemeente worden gevormd als een kleinschalige gemeenschap die samenkomt om te vieren, te leren en te dienen.
  2. Deze huisgemeente wordt gevormd bij besluit van de classicale vergadering.
  3. Deze huisgemeente wordt geleid door een commissie, die werkt onder verantwoordelijkheid van en in verantwoording aan de kerkenraad van een naburige gemeente dan wel de classicale vergadering.
  4. De zorg voor de vermogensrechtelijke aangelegenheden van deze huisgemeente berust bij de in lid 12 genoemde ambtelijke vergadering.

Ord. 2-6. Gemeenten in bijzondere missionaire, diaconale en pastorale omstandigheden

  1. Het breed moderamen van de classicale vergadering is bevoegd voor gemeenten in bijzondere missionaire, diaconale en pastorale omstandigheden voorzieningen te treffen. Zij besluit hiertoe na overleg met door de generale synode aangewezen organen van de kerk. Een mogelijke voorziening is het verlenen van de bevoegdheid aan ouderlingen of diakenen om bij ontstentenis van een predikant de ambtswerkzaamheden van een predikant te verrichten, waaronder het voorgaan in kerkdiensten en de bediening van de sacramenten. Deze bevoegdheid wordt aan de betreffende ambtsdragers verleend door het breed moderamen van de classicale vergadering in overleg met de kerkenraad. Het breed moderamen wijst een predikant als supervisor aan.

Ord. 2-7. Samenwerking tussen gemeenten

  1. Gemeenten kunnen met elkaar samenwerken, een en ander naar regels in generale regeling 1 gesteld.
  2. Bij langdurige samenwerking kan een samenwerkingsorgaan gevormd worden.
  3. Langdurige samenwerking is mogelijk zowel voor het geheel als voor delen van het leven en werken van gemeenten.
  4. Bij bepaalde vormen van samenwerking is het mogelijk dat de kerkenraden en/of colleges de verzorging van de gemeenschappelijke belangen opdragen aan het samenwerkingsorgaan.
  5. Kerkenraden en/of colleges kunnen bevoegdheden overdragen aan het samenwerkingsorgaan. Overdracht en beëindiging van de overdracht kan alleen met goedvinden van het breed moderamen van de classicale vergadering.
  6. In bijzondere omstandigheden kan de classicale vergadering besluiten gemeenten in een samenwerkingsverband onder te brengen indien gebleken is dat ten minste een van deze gemeenten geen mogelijkheid meer heeft om als zelfstandige gemeente volgens de orde van de kerk voort te bestaan. Dit besluit wordt niet genomen dan nadat de kerkenraden en de leden van de betreffende gemeenten de gelegenheid hebben gehad hun mening kenbaar te maken. Indien een evangelisch-lutherse gemeente betrokken is, hoort de classicale vergadering vooraf de evangelisch-lutherse synode.

Ord. 2-8. Nieuwe gemeenten, samengaan en splitsen van gemeenten

    1. Vorming, toetreden, samengaan en splitsing van gemeenten geschiedt naar regels in generale regeling 1 gesteld.

Vorming

  1. De vorming van een nieuwe gemeente geschiedt op verzoek van belanghebbende leden van de kerk dan wel op verzoek van een of meer kerkenraden door het breed moderamen van de classicale vergadering.
    Het breed moderamen van de classicale vergadering kan tot vorming van een nieuwe gemeente besluiten
    • nadat de betrokken kerkenraden en gemeenteleden gehoord zijn, en
    • indien de te vormen gemeente in staat geacht mag worden de in de kerkorde aangegeven taken van een gemeente te verrichten.
    Deze gemeente is een protestantse gemeente, tenzij het breed moderamen besluit dat de gemeente een hervormde gemeente, een gereformeerde kerk dan wel een evangelisch-lutherse gemeente is.

Opnemen

    1. Indien een gemeente van een andere kerk of een onafhankelijke gemeente dan wel een geloofsgemeenschap die geen deel uitmaakt van de protestantse kerk
      • de generale synode daarom verzoekt,
      • instemt met het belijden van de kerk, en
      • in staat is de in de orde van de kerk aangegeven taken van een gemeente te verrichten,
      kan de generale synode besluiten deze gemeenschap als een gemeente op te nemen in de kerk.

Samengaan

  1. Kerkenraden van twee of meer gemeenten kunnen besluiten de gemeenten samen te laten gaan nadat de leden van de gemeente, en in een gemeente met wijkgemeenten de wijkkerkenraden, de gelegenheid hebben gehad hun mening kenbaar te maken. Het breed moderamen van de classicale vergadering stelt het grondgebied (de grenzen) vast van de gemeente na het samengaan. Het besluit tot samengaan behoeft de goedkeuring van het breed moderamen van de classicale vergadering.
    Indien een hervormde gemeente, een gereformeerde kerk en een evangelisch-lutherse gemeente, dan wel twee van hen betrokken zijn in het samengaan, wordt de gemeente na het samengaan aangeduid als protestantse gemeente.
  2. In bijzondere omstandigheden kan de classicale vergadering besluiten gemeenten te laten samengaan indien gebleken is dat ten minste een van deze gemeenten geen mogelijkheid meer heeft om als zelfstandige gemeente volgens de orde van de kerk voort te bestaan.
    Dit besluit wordt niet genomen dan nadat de kerkenraden en de leden van de betreffende gemeenten de gelegenheid hebben gehad hun mening kenbaar te maken. Indien een evangelisch-lutherse gemeente betrokken is, hoort de classicale vergadering vooraf de evangelisch-lutherse synode.
    De classicale vergadering kan echter niet besluiten een hervormde gemeente, een gereformeerde kerk en een evangelisch-lutherse gemeente, dan wel twee van hen, te laten samengaan in een protestantse gemeente.

Splitsen

  1. De kerkenraad van een gemeente kan besluiten de gemeente te splitsen
    • nadat de leden van de gemeente en in een gemeente met wijkgemeenten de wijkkerkenraden, de gelegenheid hebben gehad hun mening kenbaar te maken, en
    • indien de te vormen gemeenten in staat geacht mogen worden de in de kerkorde aangegeven taken van een gemeente te verrichten.
    Indien het een geografische splitsing betreft, stelt het breed moderamen van de classicale vergadering het grondgebied (de grenzen) vast van de gemeenten na de splitsing. Indien het een niet-geografische splitsing betreft, behoeft het besluit tot splitsing tevens goedkeuring van het breed moderamen van de classicale vergadering.

Ord. 2-9. Opheffing van een gemeente

  1. Indien een gemeente niet langer in staat is alle in de orde van de kerk aangegeven taken van een gemeente te verrichten en indien vormen van samenwerking of samengaan met een andere gemeente niet tot de mogelijkheden behoren, is de classicale vergadering bevoegd deze gemeente op te heffen.
  2. De classicale vergadering kan tot opheffing van een gemeente besluiten:
    • op verzoek van de kerkenraad, of
    • uit eigen beweging, na overleg met de kerkenraad.
    Alvorens de classicale vergadering het besluit neemt krijgen de gemeenteleden de gelegenheid hun mening kenbaar te maken. Indien het een evangelisch-lutherse gemeente betreft, hoort de classicale vergadering vooraf de evangelisch-lutherse synode.
  3. Vanwege de zorg van de kerk voor de gemeenteleden blijven zij na de opheffing van de gemeente ingeschreven in het landelijke register van de kerk, zolang zij zich niet bij een andere gemeente van de kerk hebben gevoegd.
  4. Het breed moderamen van de classicale vergadering overlegt met deze leden of en zo ja, hoe, al of niet in oecumenisch verband, vorm gegeven kan worden aan de geloofsgemeenschap ter plaatse.
  5. Op verzoek van betrokkenen kan het breed moderamen de (voormalige) gemeente als huisgemeente als bedoeld in artikel 5-10 aanmerken.
  6. Indien ter plaatse geen geloofsgemeenschap mogelijk is, worden de leden, op uitnodiging van het breed moderamen, ingeschreven in een naburige gemeente van hun keuze.
  7. Leden van een gemeente die verhuizen naar het gebied van een voormalige gemeente blijven ingeschreven in het landelijke register. Zij worden uitgenodigd zich aan te sluiten bij de geloofsgemeenschap ter plaatse dan wel bij een van de naburige gemeenten.
  8. Nadat het besluit tot opheffing is genomen verkeert de gemeente in staat van opheffing en is het breed moderamen van de classicale vergadering belast met vereffening.
  9. De bepalingen in de orde van de kerk omtrent het leven en werken van een gemeente zijn niet van toepassing op een gemeente in opheffing. De gemeente in opheffing bestaat slechts voort met het oog op hetgeen in en krachtens dit artikel is bepaald. Een gemeente in opheffing heeft geen kerkenraad, geen college van kerkrentmeesters en geen college van diakenen.
  10. De vereffening van het vermogen van de gemeente in opheffing vindt plaats met inachtneming van hetgeen in generale regeling 12 ter zake is bepaald.
  11. Hetgeen in en krachtens dit artikel wordt bepaald is van overeenkomstige toepassing op de opheffing van de diaconie van deze gemeente.

Ord. 2-10. Vermogensrechtelijke aspecten van gemeentevorming

  1. Alle besluiten tot:
    • vorming van gemeenten,
    • samengaan of splitsen van gemeenten,
    • de vorming van bijzondere gemeentevormen,
    • de samenwerking van gemeenten,
    • beëindiging van samenwerkingsvormen of
    • opheffing van een gemeente
    voorzien ook in de regeling van de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen alsmede de gevolgen voor het gemeentelijk leven. Daarbij wordt in ieder geval een regeling getroffen ten aanzien van de positie van de betrokken predikant(en) en kerkelijke medewerkers alsmede van de diaconale en andere vermogensrechtelijke aangelegenheden van de betrokken gemeenten.
  2. De classicale vergadering hoort, alvorens zij het besluit neemt, het classicale college voor de behandeling van beheerszaken. Indien een evangelisch-lutherse gemeente is betrokken, hoort zij ook de evangelisch-lutherse synode. Het breed moderamen handelt overeenkomstig, alvorens het goedkeuring aan het besluit geeft.
  3. Bij samengaan van rechtspersoonlijkheid bezittende onderdelen van de kerk vervalt de rechtspersoonlijkheid van deze onderdelen, behalve voor zover een daarvan de verkrijgende rechtspersoon is.
  4. Het door samengaan ontstane onderdeel verkrijgt onder algemene titel het vermogen van de andere bij het samengaan betrokken onderdelen zoals bedoeld in artikel 3:80 en artikel 2:309 Burgerlijk Wetboek.
  5. Bij de vorming van een nieuw onderdeel van de kerk dat rechtspersoonlijkheid toekomt, wordt - mits dat onderdeel eerder onzelfstandig deel uitmaakte van een rechtspersoonlijkheid bezittend onderdeel - krachtens het besluit tot vorming van het zelfstandige onderdeel, een deel van het vermogen van het voor de vorming van het nieuwe onderdeel reeds bestaande onderdeel, overeenkomstig een beschrijving, verkregen door het nieuwgevormde onderdeel op de wijze zoals aangegeven in artikel 2:334a e.v. Burgerlijk Wetboek.
  6. In generale regeling 1 worden regels gesteld met betrekking tot de procedure die moet worden gevolgd als van de in lid 3 en 5 geboden mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. De generale regeling voorziet in ieder geval in publicatie van het voornemen tot fusie of splitsing in een daartoe geëigend medium, in terinzagelegging van de relevante documenten en financiële jaarstukken, in de mogelijkheid van crediteuren om daartegen bezwaar te maken en in de verplichting om bij de uiteindelijke besluitvorming te verantwoorden in hoeverre die bezwaren zijn ondervangen.
  7. Het samengaan of de splitsing die op voet van lid 3 of 5 wordt gerealiseerd, geschiedt bij notariële akte en wordt van kracht met ingang van de dag na die waarop de akte is verleden. Artikel 2:318 Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.