I. De lerende gemeente
Ord. 9-1. De gemeente als lerende gemeente
1. De gemeente geeft onder leiding van de kerkenraad in vorming en toerusting, catechese en jeugdwerk gestalte aan het blijvend proces van geestelijke vorming waarin alle generaties betrokken zijn.
2. Met het oog op zijn verantwoordelijkheid voor dit werk laat de kerkenraad zich voorlichten en bijstaan door de organen van de kerk die op deze terreinen werkzaam zijn.
II. Vorming, toerusting en catechese
Ord. 9-2. Vorming en toerusting
1. De kerkenraad nodigt, vanwege de roeping van de gemeente om leerling te blijven op de weg van haar Heer, de leden van de gemeente uit om deel te nemen aan vormings- en toerustingswerk met het oog op hun geestelijke groei en het vervullen van de taken van gemeente en kerk.
2. De gemeente is, vanwege haar betrokkenheid bij de doop, medeverantwoordelijk voor de geloofsopvoeding van kinderen en de geestelijke vorming van jongeren in de gemeente en schept mogelijkheden om deze te stimuleren en te steunen.
3. Als leergemeenschap moedigt de gemeente haar leden aan om deel te nemen aan leeractiviteiten die in gemeente en kerk worden aangeboden.
4. De gemeente zal bij voorkeur in samenwerking met andere gemeenten en kerkelijke gemeenschappen de mogelijkheden onderzoeken en gebruiken om in en ten behoeve van haar omgeving vragen van geloof en leven aan de orde te stellen.
Ord. 9-3. Catechese
1. Aan de jonge leden van de gemeente en verder aan allen die dit verlangen, wordt kerkelijk onderricht gegeven.
2. Dit kerkelijk onderricht betreft met het oog op de doeleinden van de catechese:
- het lezen en verstaan van de Heilige Schrift;
- de eredienst, de liederen en gebeden;
- de belijdenis en de geschiedenis van de kerk;
- het leven als christen in de wereld.
3. Bij de invulling van het kerkelijk onderricht, de keuze van de leermiddelen en de methode van de catechese wordt rekening gehouden met de leefwereld en de ontwikkeling van hen die het onderricht ontvangen.
4. Bijzondere vormen van catechese zijn onder meer belijdeniscatechese, introductiecatechese, doop- en avondmaalscatechese en huwelijkscatechese.
5. De catechese wordt gegeven onder verantwoordelijkheid van de kerkenraad, in de regel door de predikant. De kerkenraad kan de catechese geheel of ten dele opdragen aan daartoe bekwame leden van de gemeente of aan daartoe opgeleide leden van de kerk.
6. De in het vorige lid bedoelde gemeenteleden worden met het oog op hun werkzaamheden in de catechese begeleid door de predikant of een daartoe aangestelde kerkelijk werker.
III. De openbare belijdenis van het geloof
Ord. 9-4. De voorbereiding op de openbare belijdenis van het geloof
1. De voorbereiding tot het doen van openbare belijdenis van het geloof vindt in de regel plaats in de belijdeniscatechese, die bij voorkeur wordt gegeven door de predikant.
2. De kerkenraad of een vertegenwoordiging daarvan voert met hen die te kennen hebben gegeven belijdenis van het geloof te willen doen, een gesprek over hun motivatie en over de inhoud van hun geloof, teneinde hen tot deze belijdenis te kunnen toelaten.
3. De namen van hen die door de kerkenraad zijn toegelaten tot de belijdenis van het geloof, worden aan de gemeente bekend gemaakt voordat de belijdenis van het geloof wordt afgelegd.
4. Indien degene die de toelating tot de belijdenis van het geloof vraagt, in het register van een andere gemeente van de kerk is ingeschreven, vindt de belijdenis van het geloof eerst plaats nadat de kerkenraad van die andere gemeente daarvan op de hoogte is gesteld en daartegen binnen drie weken geen bezwaar heeft gemaakt. De kerkenraad beoordeelt of een door de andere kerkenraad gemaakt bezwaar een beletsel voor de openbare belijdenis vormt en geeft uiterlijk vier weken voor het afleggen van de openbare belijdenis aan de kerkenraad van de andere gemeente bericht van zijn besluit.
Ord. 9-5. De opneming onder de belijdende leden
1. Zij die openbare belijdenis van het geloof afleggen, worden daarmee opgenomen onder de belijdende leden van de gemeente.
2. De openbare belijdenis van het geloof vindt plaats in een kerkdienst van de gemeente, met gebruikmaking van een van de orden uit het dienstboek van de kerk.
3. Ouders of verzorgers die de doopvragen beantwoorden bij de doop van hun kind, kunnen, met inachtneming van artikel 4-1, onder de belijdende leden van de gemeente worden opgenomen wanneer zij in de betreffende kerkdienst bevestigend antwoorden op een daartoe strekkende vraag. Het bepaalde in artikel 4-2 tot en met 4 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
4. Zij die als dooplid verkozen zijn tot ambtsdrager en zich bereid verklaard hebben deze verkiezing te aanvaarden, worden onder de belijdende leden van de gemeente opgenomen door beantwoording van een daartoe strekkende vraag voorafgaand aan hun bevestiging tot ambtsdrager in de betreffende kerkdienst.
5. Opneming onder de belijdende leden van de gemeente kan in bijzondere omstandigheden, met toestemming van de kerkenraad, eveneens plaatsvinden door het afleggen van belijdenis van het geloof ten overstaan van de kerkenraad of een vertegenwoordiging daarvan.
6. De kerkenraad gaat na, indien een belijdend lid dat zich aan de gemeenschap van de kerk heeft onttrokken verlangt weer in haar midden te worden opgenomen, wat de beweegredenen zijn en beslist op welke wijze de betrokkene weer onder de belijdende leden van de gemeente kan worden opgenomen.
7. De kerkenraad gaat na, indien een lid van een andere kerk verlangt als belijdend lid opgenomen te worden in een gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland, wat de beweegredenen zijn en beslist op grond van hetgeen destijds door betrokkene beleden werd - naar richtlijnen door de kerk gesteld - op welke wijze de betrokkene onder de belijdende leden van de gemeente wordt opgenomen.
8. De namen van hen die naar het bepaalde in dit artikel onder de belijdende leden zijn opgenomen, worden in het belijdenisboek van de gemeente ingeschreven.
9. Is de belijdenis van het geloof afgelegd door iemand die in een register van een andere gemeente van de kerk is ingeschreven, dan doet de kerkenraad van de gemeente waar de belijdenis van het geloof heeft plaatsgevonden, daarvan mededeling aan de kerkenraad van die andere gemeente.
IV. Het jeugdwerk
Ord. 9-6. Werk met en ten behoeve van de jonge gemeenteleden
1. De gemeente geeft er blijk van naar haar jonge leden te willen luisteren en voert een op hun situatie afgestemd beleid.
2. In dit beleid is de deelname van jongeren in de eredienst opgenomen en hebben missionaire, diaconale en pastorale activiteiten van en voor jongeren een plaats.
3. De gemeente geeft in dit beleid uitdrukking aan haar medeverantwoordelijkheid voor de vorming en toerusting van de jeugd.
4. Het werk met en ten behoeve van de jeugd in de gemeente krijgt gestalte zowel in het eigen kerkelijk jeugdwerk als in het werk van jeugdorganisaties waarmee de gemeente contacten onderhoudt.
5. De verantwoordelijkheid voor de wijze waarop het werk met en ten behoeve van de jeugd wordt verricht, berust bij de kerkenraad.
Ord. 9-7. Medewerking aan de geestelijke vorming van de jeugd
1. De gemeente heeft de opdracht mee te werken aan de geestelijke vorming van de jeugd waar deze wordt gevormd en onderwezen, met name in huis en school, en zoekt het geloof tot uitdrukking te brengen in de sociale en culturele verbanden waarin de jeugd zich oriënteert.
2. De gemeente bevordert het gesprek en de samenwerking tussen kerk en school.
3. Deze opdracht van de gemeente krijgt onder meer gestalte in het verzorgen van en het verlenen van medewerking aan godsdienstonderwijs en geestelijke vorming in onderwijsinstellingen en het onderhouden van contacten met het christelijk onderwijs.
4. De gemeente zal, bij voorkeur in samenwerking met andere gemeenten en kerkelijke gemeenschappen, de mogelijkheden onderzoeken en gebruiken om in de media waardoor jongeren worden bereikt, vragen van geloof en leven aan de orde te stellen.
5. Krachtens haar missionaire opdracht tracht de gemeente met name in haar pastorale en diaconale activiteiten voorzieningen te scheppen voor jongeren die deze behoeven.