Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde
infopagina

Generale Regeling 16 Veilige gemeente

NB: De tekst van deze generale regeling is vastgesteld door de generale synode op 20 april 2024.
De inwerkingtreding van deze generale regeling is bepaald op 1 juli 2025.

Art. 1. Algemeen

1. De kerkenraad stimuleert het gesprek in de gemeente om gezamenlijk zorg te dragen voor een klimaat waarin ieder zich veilig kan voelen.

Art. 2. Verklaring omtrent gedrag

1. Met het oog op de in art. 1 bedoelde veiligheid voert de kerkenraad met de in lid 2 bedoelde personen een gesprek over eventuele belemmeringen en vraagt de kerkenraad van hen een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven namens de rijksoverheid.

2. Tot de in lid 1 bedoelde personen behoren in ieder geval:
a) alle ambtsdragers;
b) alle anderen die namens de gemeente pastorale taken hebben;
c) functies waarin men op zo’n regelmatige basis (bege)leiding geeft aan minderjarigen of kwetsbare mensen dat er een persoonlijke band kan ontstaan;
d) functies waarin men herhaaldelijk als enige volwassene samen is met minderjarigen of kwetsbare mensen;
e) vertrouwenspersonen als bedoeld in art. 3;
f) overige functies waarbij de genoemde verklaring door de kerkenraad een zinvol preventief middel wordt geacht.

3. De kerkenraad maakt de lijst bekend van de functies waarvoor – naast de ambten – de in lid 1 bedoelde verklaring moet worden overgelegd.

4. De kerkenraad draagt zorg voor de aanvraag van de verklaring.

5. Niemand kan werkzaam zijn in een ambt of een van de in lid 3 bedoelde functies zonder de in lid 1 bedoelde verklaring of als sprake is van een belemmering als bedoeld in lid 1.

Art. 3. Vertrouwenspersonen

1. De kerkenraad stelt – al of niet in samenwerking met andere (wijk)gemeenten – ten minste een man en een vrouw aan als vertrouwenspersoon. Zo nodig bemiddelt de classispredikant bij het vormen van een samenwerkingsverband.

2. De vertrouwenspersoon heeft binnen de (wijk)gemeente geen andere functie waarvoor de verklaringen als bedoeld in artikel 2-1 vereist zijn.

3. De vertrouwenspersoon wordt aangesteld voor vier jaar. Deze periode kan telkens worden verlengd en kan zowel door de kerkenraad als door de vertrouwenspersoon tussentijds worden beëindigd.

4. De kerkenraad draagt er zorg voor dat de namen en contactgegevens van de vertrouwenspersonen in de gemeente bekend zijn.

5. De vertrouwenspersoon:
a) biedt een luisterend oor aan degenen die met verhalen, vragen of meldingen met betrekking tot de veiligheid in de gemeente bij hem of haar komt;
b) adviseert over eventueel te nemen stappen en ondersteunt de persoon daarbij;
c) geeft gevraagd en ongevraagd advies aan de kerkenraad rond gesignaleerde knelpunten en preventieactiviteiten;
d) heeft jaarlijks overleg met de kerkenraad dan wel met het samenwerkingsverband als bedoeld in lid 1 en legt daarbij verantwoording af middels een geanonimiseerd jaaroverzicht;
e) stimuleert de kerkenraad en alle personen die betrokken zijn bij jeugdtaken te werken volgens het Stappenplan Veilig Jeugdwerk.

6. De kerkenraad draagt zorg voor adequate scholing van vertrouwenspersonen, aan het begin van en tijdens het functioneren als vertrouwenspersoon.