I. De verkiezing van ambtsdragers in de gemeente
Algemeen
Ord. 3-1. De roeping tot het ambt
1. De roeping tot het ambt in de gemeente geschiedt van Christuswege door de gemeente bij monde van de kerkenraad.
2. De ambtsdragers worden geroepen op grond van een onder leiding van de kerkenraad gehouden verkiezing door de stemgerechtigde leden van de gemeente, dan wel, indien de orde van de kerk dit aangeeft, op grond van verkiezing door de kerkenraad.
3. Met het oog op de verkiezing herinnert de kerkenraad de gemeente aan de plaats en het werk van het ambt in de gemeente van de Heer.
Ord. 3-2. De verkiezingsregeling
1. De verkiezing wordt gehouden volgens een door de kerkenraad vast te stellen regeling.
2. Tot vaststelling of wijziging van deze regeling kan de kerkenraad overgaan met inachtneming van het bepaalde in ordinantie 4-8-5.
3. Stemgerechtigd zijn de belijdende leden van de gemeente. De kerkenraad bepaalt, nadat de leden van de gemeente in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken, of stemgerechtigd zijn:
- de doopleden van de gemeente,
- de gastleden aan wie de positie als van een belijdend lid is verleend,
- de gastleden aan wie de positie als van een dooplid is verleend,
- de vrienden die belijdend lid zijn van een andere gemeente van de kerk,
- de vrienden die dooplid zijn van een andere gemeente van de kerk,
- overige vrienden.
en legt dit vast in de in lid 1 genoemde regeling.
Degenen die niet tot belijdende leden worden gerekend, zijn eerst stemgerechtigd indien zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.
4. De kerkenraad kan in de regeling opnemen dat bij volmacht kan worden gestemd, met dien verstande dat niemand meer dan twee gevolmachtigde stemmen kan uitbrengen en alleen stemgerechtigde leden gevolmachtigde stemmen kunnen uitbrengen.
PREDIKANTEN
Ord. 3-3. De voorbereiding van de verkiezing van predikanten
1. De kerkenraad vraagt alvorens tot beroepingswerk over te gaan toestemming aan het breed moderamen van de classicale vergadering. Deze toestemming wordt verleend indien:
- de kerkenraad de predikant in werktijd van voldoende omvang kan beroepen dan wel naar het oordeel van het breed moderamen van de classicale vergadering voldoende gezocht heeft naar samenwerking met andere gemeenten;
- de door de kerkenraad beoogde werkzaamheden van de predikant naar het oordeel van het breed moderamen passen bij de werktijd van de te beroepen predikant;
- de gemeente blijkens een verklaring van het classicale college voor de behandeling van beheerszaken in staat is aan haar financiële verplichtingen te voldoen.
Bij een beroep in deeltijd naar een evangelisch-lutherse gemeente dient tevens toestemming aan de synodale commissie van de evangelisch-lutherse synode te worden gevraagd.
2. Vervolgens vraagt de kerkenraad met het oog op mogelijke kandidaten advies aan het daartoe aangewezen orgaan van de kerk. In geval van een vacature in een evangelisch-lutherse gemeente overlegt dit orgaan met het daartoe aangewezen orgaan van de evangelisch-lutherse synode.
3. De kerkenraad van een wijkgemeente begint het beroepingswerk eerst nadat de instemming van de algemene kerkenraad is verkregen.
4. In (wijk)gemeenten waaraan geen predikant voor gewone werkzaamheden is verbonden, geschieden de verkiezing en de beroeping van een predikant onder begeleiding van de consulent. In evangelisch-lutherse gemeenten worden de verkiezing en de beroeping van een predikant evenwel begeleid door de president van de evangelisch-lutherse synode of een door deze aan te wijzen predikant van de kerk die als consulent optreedt.
5. Ter voorbereiding van de verkiezing en de beroeping van een predikant stelt de kerkenraad een beroepingscommissie in waarin naast leden van de kerkenraad in de regel een aantal andere gemeenteleden zitting heeft. In een gemeente met wijkgemeenten wijst ook de algemene kerkenraad uit zijn midden een lid aan.
6. De gemeente wordt uitgenodigd schriftelijk en ondertekend bij de kerkenraad aanbevelingen in te dienen van personen die naar haar mening voor verkiezing in aanmerking komen.
Ord. 3-4. De verkiezing van predikanten
1. Voor de verkiezing tot predikant voor gewone werkzaamheden komen in aanmerking:
- diegene die overeenkomstig ordinantie 13-18-3 als predikant beroepbaar is gesteld; en
- de predikanten-geestelijk verzorger die door de kleine synode beroepbaar zijn gesteld als predikant, nadat zij de daarvoor vereiste aanvullende opleiding hebben voltooid of daarvoor ontheffing van de kleine synode hebben verkregen vanwege verworven bekwaamheden.
2. Predikanten voor gewone werkzaamheden zijn pas beroepbaar wanneer zij ten minste vier jaar de gemeente waaraan zij verbonden zijn, hebben gediend. Afwijking hiervan is slechts mogelijk met instemming van het breed moderamen van de classicale vergadering.
3. Een predikant kan niet binnen twee jaar voor de tweede maal worden beroepen in dezelfde vacature.
4. Een predikant tegen wiens vervulling van het ambt ernstige bezwaren zijn gerezen, kan – indien deze bezwaren door het bevoegde college voor het opzicht in behandeling zijn genomen – geen beroep in overweging nemen zolang die behandeling niet onherroepelijk is geëindigd.
5. De kerkenraad verricht de kandidaatstelling. De kerkenraad van een wijkgemeente echter doet dit tezamen met de algemene kerkenraad, waarbij elk van beide kerkenraden met de kandidatuur dient in te stemmen.
6. De verkiezing van een predikant vindt plaats in een door de kerkenraad belegde vergadering van de stemgerechtigde leden van de gemeente. Gaat het om de verkiezing van een predikant die als predikant voor gewone werkzaamheden verbonden zal worden aan een wijkgemeente, dan geschiedt de verkiezing door de stemgerechtigde leden van de wijkgemeente.
7. Voor het geval dat de kerkenraad één kandidaat ter verkiezing aan de gemeente voorstelt, is een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte geldige stemmen vereist om deze gekozen te kunnen verklaren.
8. In een gemeente met meer dan 200 stemgerechtigden kan – met medewerking en goedvinden van het breed moderamen van de classicale vergadering – in de in artikel 2-1 bedoelde regeling worden bepaald dat in afwijking van de regel dat de stemgerechtigden van de gemeente de predikant verkiezen, de kerkenraad de predikant verkiest.
9. In afwijking van het bepaalde in dit artikel geschiedt in een gemeente met wijkgemeenten de verkiezing van een predikant met bepaalde opdracht ten behoeve van de gemeente in haar geheel die niet tevens aan een wijkgemeente verbonden wordt, door de algemene kerkenraad. Deze predikant maakt als boventallig lid deel uit van de algemene kerkenraad.
10. De kerkenraad maakt de naam van de gekozene aan de gemeente bekend om haar goedkeuring te verkrijgen met het oog op de beroeping.
11. Bezwaren tegen de gevolgde verkiezingsprocedure kunnen worden ingebracht door stemgerechtigde leden van de gemeente en dienen uiterlijk vijf dagen na deze bekendmaking schriftelijk en ondertekend bij de kerkenraad te worden ingediend.
12. De kerkenraad zendt het bezwaarschrift binnen veertien dagen – onverminderd zijn verantwoordelijkheid te proberen zelf het bezwaar weg te nemen – door naar het classicale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen, dat ter zake een einduitspraak doet.
Ord. 3-5. De beroeping van predikanten
1. Indien geen bezwaren zijn ingebracht of de ingebrachte bezwaren ongegrond zijn bevonden, wordt de gekozen kandidaat door de kerkenraad beroepen tot predikant van de gemeente. Gaat het om de beroeping van een predikant die als predikant voor gewone werkzaamheden verbonden zal worden aan een wijkgemeente, dan wordt deze beroepen door de wijkkerkenraad. Een predikant die verbonden is aan een wijkgemeente is tevens verbonden aan de gemeente.
2. De kerkenraad stelt degene die beroepen is tot predikant van de gemeente een beroepsbrief ter hand, waarin omschreven staat wat de gemeente en de predikant elkaar verschuldigd zijn en wat de taak van de predikant in de gemeente is. De beroepsbrief wordt ondertekend door de preses en de scriba van de kerkenraad.
Bij het opstellen van de beroepsbrief wordt rekening gehouden met de vrijheid van het ambt van predikant als dienaar des Woords. De inhoud en de strekking van de beroepsbrief kunnen er dus niet toe leiden dat de predikant aan de kerkenraad of aan de gemeente ondergeschikt is.
3. Bij de beroepsbrief behoort een aanhangsel met de schriftelijke opgave van de toegezegde inkomsten en rechten. Dit aanhangsel wordt ondertekend door de preses en de scriba van de (algemene) kerkenraad en door de voorzitter en de secretaris van het college van kerkrentmeesters.
4. De beroepene doet binnen drie weken na de datum van de overhandiging van de beroepsbrief schriftelijk mededeling aan de kerkenraad of betrokkene het uitgebrachte beroep aanvaardt.
5. De beroepen predikant en de betrokken kerkenraden komen overeen wanneer de predikant aan de nieuwe gemeente verbonden zal worden. Hiervan wordt mededeling gedaan aan de betrokken classicale vergaderingen en aan het daartoe aangewezen onderdeel van de dienstenorganisatie.
6. De bevestiging dan wel verbintenis vindt plaats nadat approbatie is verleend door het breed moderamen van de classicale vergadering van de classis waartoe de gemeente waaraan de predikant verbonden zal worden, behoort. Deze approbatie geschiedt wanneer is voldaan aan het in de orde van de kerk ter zake van het beroepen en de bevestiging dan wel verbintenis van een predikant bepaalde. Indien approbatie is verleend, vinden de bevestiging dan wel verbintenis en intrede plaats binnen drie maanden nadat het beroep is aangenomen, tenzij de kerkenraden en de beroepen predikant een later tijdstip overeenkomen.
7. De bevestiging dan wel de verbintenis vindt plaats in een kerkdienst met gebruikmaking van een daarvoor bestemde orde. De bevestiging in het ambt van predikant geschiedt onder handoplegging.
8. Indien buitengewone omstandigheden achteraf een ernstig beletsel voor de beroepene vormen om tot opvolging van het beroep over te gaan, kan de kerkenraad van de gemeente die het beroep uitbracht het door de beroepene gegeven woord teruggeven, mits de kerkenraad van de gemeente die door de beroepene wordt gediend, daarmee instemt.
OUDERLINGEN EN DIAKENEN
Ord. 3-6. De verkiezing van ouderlingen en diakenen
Verkiesbaarheid
1. Verkiesbaar zijn de stemgerechtigden die de status van belijdend lid hebben, dan wel bij de bevestiging – met inachtneming van ordinantie 9-4-1 en 2 – onder de belijdende leden kunnen worden opgenomen.
Verkiezingsprocedure
2. De kerkenraad legt in de plaatselijke regeling vast op welke wijze de verkiezing plaatsvindt, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- De gemeente wordt uitgenodigd om per ambt aanbevelingen te doen.
- De kerkenraad stelt de kandidatenlijst op per ambt.
- De kerkenraad is daarbij gehouden degenen die door ten minste tien stemgerechtigden zijn aanbevolen en verkiesbaar zijn op de kandidatenlijst te plaatsen, behalve indien het gaat om verkiezing van een ambtsdrager met bepaalde opdracht.
3. Indien de stemgerechtigden van de gemeente telkens voor een periode van ten hoogste zes jaren de kerkenraad machtigen om dubbeltallen per vacature te stellen, gelden in afwijking van lid 2 de volgende bepalingen:
- De gemeente wordt uitgenodigd per vacature aanbevelingen te doen.
- De kerkenraad stelt de kandidatenlijst op per vacature.
- De kerkenraad is daarbij gehouden degenen die door ten minste vijf stemgerechtigden zijn aanbevolen en verkiesbaar zijn op de kandidatenlijst te plaatsen, behalve:
- indien het gaat om verkiezing van een ambtsdrager met bepaalde opdracht;
- indien de kerkenraad – gehoord de aanbevelingen – zelf een dubbeltal voor de vacature stelt.
4. Ambtsdragers met bepaalde opdracht ten behoeve van de gemeente in haar geheel, kunnen, indien zij geen lid zijn van een wijkkerkenraad, op verzoek van de wijkkerkenraad van de wijkgemeente waartoe zij behoren, deel uitmaken van die wijkkerkenraad.
Aanvaarding
5. Zij die zijn verkozen geven uiterlijk een week nadat zij in kennis zijn gesteld van hun roeping tot het ambt, bericht of zij deze roeping aanvaarden.
Bekendmaking
6. Nadat degenen die verkozen zijn hun roeping hebben aanvaard, maakt de kerkenraad hun namen aan de gemeente bekend om haar goedkeuring te verkrijgen met het oog op hun bevestiging dan wel bij aansluitende herverkiezing verbintenis.
7. Bezwaren tegen de gevolgde verkiezingsprocedure of tegen de bevestiging van een gekozene kunnen worden ingebracht door stemgerechtigden en dienen uiterlijk vijf dagen na deze bekendmaking schriftelijk en ondertekend bij de kerkenraad te worden ingediend.
Behandeling
8. De kerkenraad probeert het bezwaar weg te nemen. Als het niet wordt ingetrokken, zendt de kerkenraad binnen veertien dagen na ontvangst het bezwaarschrift, indien het gaat om een bezwaar tegen de gevolgde verkiezingsprocedure, door naar het classicale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen en, indien het gaat om een bezwaar tegen de bevestiging van de gekozene, naar het classicale college voor het opzicht.
- Het classicale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen doet ter zake een einduitspraak.
- Het classicale college voor het opzicht doet, indien het de bezwaren ongegrond verklaart, een einduitspraak. Tegen de uitspraak van het classicale college voor het opzicht is, indien het de bezwaren gegrond verklaart, beroep bij het generale college voor het opzicht mogelijk binnen 30 dagen na de dag waarop de beslissing van het classicale college is verzonden.
Bevestiging of verbintenis
9. Indien geen bezwaren zijn ingebracht of de ingebrachte bezwaren ongegrond zijn bevonden, vindt – met inachtneming van het in ordinantie 9-5-4 bepaalde – de bevestiging dan wel de verbintenis plaats in een kerkdienst met gebruikmaking van een daarvoor bestemde orde. De bevestiging kan onder handoplegging geschieden.
Ord. 3-7. De ambtstermijn van ouderlingen en diakenen
1. De eerste ambtstermijn van ouderlingen en diakenen is in de regel vier jaar. Zij zijn telkens terstond als ambtsdrager herkiesbaar, voor een per geval vast te stellen termijn van ten minste twee jaar en ten hoogste vier jaar, met dien verstande dat zij niet langer dan twaalf aaneengesloten jaren ambtsdrager kunnen zijn.
2. Zij die niet terstond herkiesbaar zijn, zijn eerst na afloop van een tijdvak van elf maanden na de datum waarop hun ambtstermijn volgens het rooster van aftreden verstreken is, verkiesbaar.
3. Indien een ambtsdrager lid is van een meerdere vergadering of als ambtsdrager zitting heeft in een classicaal of generaal college, kan de kerkenraad de ambtstermijn verlengen tot het einde van de termijn waarvoor deze als lid is benoemd.
4. Aftredende ambtsdragers houden zo mogelijk in de kerkenraad zitting tot hun opvolgers zijn bevestigd, doch in elk geval niet langer dan zes maanden na de datum waarop hun ambtstermijn volgens het rooster van aftreden verstreken is.
II. Het dienstwerk van de predikanten, de ouderlingen en de diakenen
Ord. 3-8. Algemeen
1. De ambtsdragers geven in de uitoefening van hun taken op een zodanige wijze uitdrukking aan hun gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de opbouw van de gemeente dat de bijzondere verantwoordelijkheid van elk van de drie ambten tot haar recht komt.
2. De kerkenraad kan een ambtsdrager een bepaalde taak toevertrouwen en deze op grond daarvan van een deel van de in artikel 9, 10 of 11 genoemde taken vrijstellen.
3. Niemand kan in een gemeente meer dan één ambt dragen.
Ord. 3-9. Het dienstwerk van de predikanten
1. Tot opbouw van de gemeenten is aan de predikanten toevertrouwd:
- de bediening van Woord en sacramenten door:
- de verkondiging van het Woord;
- het voorgaan in de kerkdiensten;
- de bediening van de doop;
- de bediening van het avondmaal;
- het afnemen van de openbare geloofsbelijdenis;
- de bevestiging dan wel verbintenis van ambtsdragers en het inleiden van hen die in een bediening worden gesteld;
- het leiden van trouwdiensten en van diensten van rouwdragen en gedenken;
- de catechese en de toerusting;
- het verkondigen van het Evangelie in de wereld;
- en zo zij daartoe geroepen worden, het dienen van de kerk in of vanwege de meerdere vergaderingen;
en tezamen met de ouderlingen:
- de herderlijke zorg, onder meer door het bezoeken van de leden van de gemeente;
- het opzicht over de leden van de gemeente.
2. Een predikant is alleen bevoegd buiten de eigen gemeente werkzaamheden te verrichten die gerekend kunnen worden te behoren tot het dienstwerk van een predikant, met goedvinden van de kerkenraad van de andere gemeente of in opdracht van een meerdere vergadering van de kerk.
Ord. 3-10. Het dienstwerk van ouderlingen
1. Tot opbouw van de gemeente is aan de ouderlingen toevertrouwd:
- de zorg voor de gemeente als gemeenschap;
- het dragen van medeverantwoordelijkheid voor de bediening van Woord en sacramenten;
- de ambtelijke tegenwoordigheid in de kerkdiensten;
- het toerusten van de gemeente tot het vervullen van haar pastorale en missionaire roeping;
- en zo zij daartoe geroepen worden, het dienen van de kerk in of vanwege de meerdere vergaderingen;
en tezamen met de predikanten:
- de herderlijke zorg, onder meer door het bezoeken van de leden van de gemeente;
- het opzicht over de leden van de gemeente.
2. Aan de ouderlingen-kerkrentmeesters is bovendien toevertrouwd, tezamen met de andere kerkrentmeesters:
- de verzorging van de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente;
- het bijhouden van het lokale ledenregister en van het doopboek, het belijdenisboek en het trouwboek.
Ord. 3-11. Het dienstwerk van diakenen
1. Tot opbouw van de gemeente met het oog op haar dienst in de wereld is aan de diakenen toevertrouwd:
- de ambtelijke tegenwoordigheid in de kerkdiensten;
- de dienst aan de Tafel van de Heer;
- het mede voorbereiden van de voorbeden;
- het inzamelen en besteden van de liefdegaven;
- het toerusten van de gemeente tot het vervullen van haar diaconale roeping;
- het verlenen van bijstand, verzorging of bescherming aan hen die dat behoeven;
- het nemen of ondersteunen van initiatieven die gericht zijn op het bevorderen van het maatschappelijk welzijn;
- het dienen van de gemeente en de kerk in haar bemoeienis met betrekking tot sociale vraagstukken en het aanspreken van de overheid en de samenleving op haar verantwoordelijkheid dienaangaande;
- en zo zij daartoe geroepen worden, het dienen van de kerk in of vanwege de meerdere vergaderingen.
2. Aan de diakenen is bovendien toevertrouwd, tezamen met de diaconale rentmeesters, de verzorging van de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de diaconie.
III. Kerkelijk werk en overige functies
Ord. 3-12. Kerkelijk werkers
1. Met het oog op de vervulling van de roeping van kerk en gemeente kunnen belijdende leden van de kerk toegelaten worden om als kerkelijk werker benoemd te worden.
2. Een kerkelijk werker verricht arbeid in een gemeente, een classis, de evangelisch-lutherse gemeenten tezamen of in de kerk als geheel ten behoeve van:
- de missionaire arbeid;
- het jeugd- en jongerenwerk;
- de vorming, de toerusting en de catechese;
- de pastorale arbeid;
- de diaconale arbeid;
- de gemeenteopbouw of waar de orde van de kerk dit aangeeft.
3. De generale synode stelt, gehoord het daarvoor aangewezen orgaan van de kerk, de vereisten en de eindtermen vast voor de opleiding en vorming van kerkelijk werkers.
4. Zij die toegelaten zijn om als kerkelijk werker benoemd te worden, worden opgenomen in een register dat wordt bijgehouden door de kleine synode.
5. Kerkelijk werkers worden benoemd in een gemeente door de kerkenraad en anders door de classicale vergadering, de evangelisch-lutherse synode of de generale synode. Zij verrichten hun werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van de ambtelijke vergadering die hen heeft benoemd.
6. Kerkelijk werkers die benoemd zijn in een gemeente worden in de regel verkozen tot ouderling of diaken met bepaalde opdracht en zijn dan boventallig lid van de kerkenraad. De verkiezing geschiedt door de kerkenraad. In afwijking van het bepaalde in artikel 7 is hun ambtstermijn gelijk aan de duur van hun opdracht. Zij worden aangeduid als ouderling-kerkelijk werker respectievelijk diaken-kerkelijk werker.
7. Wanneer de kerkenraad voornemens is een kerkelijk werker te benoemen om als ouderling of diaken met bepaalde opdracht de gemeente te dienen, wordt de gemeente in de gelegenheid gesteld bij de kerkenraad aanbevelingen in te dienen van personen die naar haar mening voor benoeming in aanmerking komen. Overigens is het bepaalde in artikel 6-7 tot en met 9 van overeenkomstige toepassing.
8. Kerkelijk werkers die niet als ouderling of diaken met bepaalde opdracht worden bevestigd, worden door de ambtelijke vergadering die hen benoemde, in de bediening gesteld.
9. Zij worden in hun bediening ingeleid in een kerkdienst door een predikant met gebruikmaking van een daarvoor bestemde orde. Zij leggen daarbij de belofte af dat zij:
- bereid zijn in het werk van hun bediening te getuigen van het heil in Christus Jezus en te blijven in de weg van het belijden van de kerk;
- bereid zijn ijverig en trouw hun arbeid te verrichten;
- bereid zijn zich te onderwerpen aan de regels die in de orde van de kerk zijn gesteld.
10. Zij die in de bediening zijn gesteld, kunnen worden uitgenodigd om als adviseur deel te nemen aan de vergaderingen van de kerkenraad.
11. Kerkelijk werkers worden aangesteld met inachtneming van generale regeling 4.
12. Kerkelijk werkers zijn verplicht tot het volgen van scholing overeenkomstig het bepaalde in generale regeling 15.
13. Door de kleine synode kan aan belijdende leden die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in lid 4, een preekconsent worden verleend, met inachtneming van het bepaalde in generale regeling 10.
14. Het breed moderamen van een classicale vergadering kan op verzoek van de kerkenraad van een (wijk)gemeente die in bijzondere omstandigheden verkeert, aan degene die:
- in die (wijk)gemeente is benoemd tot kerkelijk werker;
- bevestigd is tot ouderling of diaken met bepaalde opdracht;
- de bevoegdheid heeft ontvangen als bedoeld in lid 13;
de bevoegdheid ter plaatse verlenen tot de bediening van doop en avondmaal, het afnemen van de belijdenis van het geloof, de bevestiging van ambtsdragers, het leiden van trouwdiensten en het uitspreken van de zegen, een en ander naar regels gesteld in generale regeling 4.
15. De verlening van deze bevoegdheid wordt in een kerkdienst bekrachtigd onder handoplegging door een predikant van de kerk.
16. Kerkelijk werkers op wie lid 14 van toepassing is, nemen deel aan de werkzaamheden van de werkgemeenschap van predikanten van het gebied waartoe de betreffende gemeente behoort.
17. Kerkelijk werkers kunnen geen lid zijn van het college van kerkrentmeesters en onthouden zich van deelname aan besprekingen met betrekking tot hun rechtspositie.
Ord. 3-13. De kerkelijk werker met bijzondere opdracht
1. Een kerkelijk werker met bijzondere opdracht werkt als geestelijk verzorger.
2. Een bijzondere opdracht kan aan een kerkelijk werker worden verleend door een (algemene) kerkenraad of een classicale vergadering.
Wanneer de bijzondere opdracht is verleend door een (algemene) kerkenraad, wordt de kerkelijk werker in de regel door de betreffende kerkenraad boventallig voor de duur van de werkzaamheden verkozen tot ouderling met bepaalde opdracht.
3. De ambtelijke vergadering die de bijzondere opdracht verleent, treft een regeling met de betrokkene en – indien deze binnen een instelling gaat werken – met de betrokken instelling waarin wordt vastgelegd dat: - de ambtelijke vergadering verantwoordelijk is voor het werk dat de kerkelijk werker uit hoofde van ambt of bediening verricht en
- de gemeente respectievelijk de classis geen financiële verplichting jegens de kerkelijk werker heeft.
4. De ambtelijke vergadering stelt een commissie in die de betrokken kerkelijk werker begeleidt in het uitvoeren van de werkzaamheden.
5. Op kerkelijk werkers met bijzondere opdracht is het bepaalde in artikel 12-12 tot en met 16 van overeenkomstige toepassing.
6. De bijzondere opdracht eindigt bij de beëindiging van de werkzaamheden waartoe de opdracht is verstrekt, bij toepassing van ordinantie 10-9-7 sub c en uiterlijk vijf jaar na de dag waarop de kerkelijk werker recht krijgt op pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet.
7. Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing op kerkelijk werkers die in dienst zijn van een missionaire organisatie met het oog op de opbouw van een missionaire (wijk)gemeente.
Ord. 3-14. Functies
1. Ten behoeve van de arbeid anders dan bedoeld in artikel 12-2, in een gemeente, een classis, voor de evangelisch-lutherse gemeenten tezamen of in de kerk als geheel kunnen door of vanwege de desbetreffende ambtelijke vergadering in een functie medewerkers worden benoemd.
2. Zij die op arbeidsovereenkomst in een functie werkzaam zullen zijn, worden aangesteld volgens het bepaalde in artikel 29.
3. Zij die op arbeidsovereenkomst in de gemeente in een functie werkzaam zijn, kunnen in die gemeente geen lid zijn van de kerkenraad of van het college van kerkrentmeesters of van het college van diakenen.
IV. De rechtspositie van de prekdikanten en de kerkelijke medewerkers
DE PREDIKANTEN
Ord. 3-15. De predikanten van de kerk
1. De predikanten van de kerk worden onderscheiden in dienstdoende predikanten, emerituspredikanten en predikanten buiten vaste bediening.
2. Zij die zijn toegelaten tot het ambt van predikant in de Protestantse Kerk in Nederland kunnen worden beroepen tot en bevestigd in het ambt van predikant om verbonden te worden aan een gemeente, een classis, de evangelisch-lutherse gemeenten tezamen of de kerk.
3. De dienstdoende predikanten worden onderscheiden in:
- predikanten, bevestigd als predikant voor gewone werkzaamheden, dan wel als predikant in algemene dienst of als predikant met bijzondere opdracht
- predikanten-geestelijk verzorger, bevestigd als predikant in algemene dienst dan wel als predikant met bijzondere opdracht.
4. Predikanten die zonder een nieuwe verbintenis worden losgemaakt van de gemeente, de classis, de evangelisch-lutherse gemeenten tezamen of de kerk blijven als emerituspredikanten dan wel als predikanten buiten vaste bediening bevoegd tot de bediening van Woord en Sacramenten.
Een predikant buiten vaste bediening wordt na de losmaking voor een periode van vier jaar beroepbaar predikant, tenzij deze de kleine synode laat weten dat de omstandigheden het onmogelijk maken een beroep in overweging te nemen. Deze periode kan telkens met vier jaar door de kleine synode worden verlengd.
Bepalingen met betrekking tot predikanten buiten vaste bediening zijn van overeenkomstige toepassing op emerituspredikanten.
5. Een predikant buiten vaste bediening die niet beroepbaar is, wordt op eigen verzoek door de kleine synode, al of niet onder voorwaarden, beroepbaar gesteld, tenzij het belang van de kerk zich daartegen verzet. Deze periode kan telkens met vier jaar door de kleine synode worden verlengd.
6. Indien in de orde van de kerk sprake is van predikant, wordt daarmee bedoeld de dienstdoende predikant, tenzij uit enige bepaling van ordinantie of generale regeling blijkt dat de desbetreffende bepaling alleen betrekking heeft op de predikant voor gewone werkzaamheden.
Predikanten voor gewone werkzaamheden
Ord. 3-16. Predikanten voor gewone werkzaamheden
1. Een predikant voor gewone werkzaamheden verricht de arbeid die volgens het bepaalde in artikel 9-1 aan de predikant is toevertrouwd.
De kerkenraad kan een predikant voor gewone werkzaamheden een bepaalde taak toevertrouwen en op grond daarvan deze predikant van een deel van de gewone werkzaamheden vrijstellen.
2. De beroeping tot predikant voor gewone werkzaamheden geschiedt volgens het bepaalde in artikel 1 tot en met 5.
3. Een predikant voor gewone werkzaamheden woont binnen de grenzen van de gemeente waaraan deze verbonden is. Indien de predikant verbonden is aan een wijkgemeente, woont deze binnen de grenzen van de gemeente waartoe de wijkgemeente behoort.
Op verzoek van de predikant kan de (algemene) kerkenraad toestemming verlenen om buiten de grenzen van de gemeente te wonen. De predikant en de (algemene) kerkenraad zijn gehouden in overleg voldoende maatregelen te treffen met het oog op de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de predikant.
4. Voor een predikant voor gewone werkzaamheden geldt een rechtspositieregeling, neergelegd in generale regeling 5.
Deze generale regeling komt tot stand na overleg met het daartoe aangewezen orgaan van de kerk. De uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld in het georganiseerd overleg.
5. De kerkenraad van de gemeente waaraan de predikant verbonden is, is gehouden tot de uitbetaling van het traktement en de vergoedingen en de toepassing van de overige regelingen, zoals bepaald in generale regeling. Indien de predikant verbonden is aan een wijkgemeente, berust deze verplichting op de algemene kerkenraad.
6. De algemene kerkenraad kan besluiten een predikant die verbonden is aan een wijkgemeente (tevens) werkzaam te doen zijn in een andere wijkgemeente. De algemene kerkenraad neemt dit besluit in overleg met de betrokken wijkkerkenraden en de predikant, nadat de leden van de betrokken wijkgemeenten in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.
7. Indien dit naar het oordeel van het classicale college voor de behandeling van beheerszaken met inachtneming van de toetsingscriteria opgesteld door de kleine synode, voor het voortbestaan van de gemeente van zwaarwegend belang is, en het breed moderamen van de classicale vergadering daarmee instemt, kan de kerkenraad de werktijd van de predikant verminderen, dan wel de verbintenis met de predikant beëindigen op of na de door het breed moderamen bij zijn instemming aan te geven datum.
Ord. 3-17. Predikanten in deeltijdfunctie
1. Een predikant of een proponent die beroepen wordt tot predikant voor gewone werkzaamheden, kan geroepen worden de ambtelijke werkzaamheden te verrichten in een deel van de volledige werktijd. De omvang van dit deel van de volledige werktijd dient ten minste een derde van de volledige werktijd te bedragen.
2. Voor het wijzigen van het percentage van de volledige werktijd waarvoor een predikant is beroepen, dient toestemming verkregen te worden van het breed moderamen van de classicale vergadering, en als het gaat om een evangelisch-lutherse gemeente tevens van de synodale commissie van de evangelisch-lutherse synode.
3. Een predikant voor gewone werkzaamheden die de toevertrouwde arbeid verricht in een deel van de volledige werktijd, woont zo mogelijk binnen de grenzen van de gemeente waaraan deze verbonden is.
Indien de predikant met een deeltijdfunctie buiten de grenzen van de gemeente woont, zijn de predikant en de (algemene) kerkenraad gehouden in overleg voldoende maatregelen te treffen met het oog op de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de predikant.
Ord. 3-18. Predikanten in tijdelijke dienst
1. Een predikant voor gewone werkzaamheden wordt beroepen voor onbepaalde tijd.
Hulpdiensten
2. Een predikant van de kerk en een proponent kunnen van een kerkenraad een opdracht aanvaarden tot het verrichten van hulpdiensten bestaande uit werkzaamheden die behoren tot het dienstwerk van de predikant.
3. Hulpdiensten worden onderscheiden in:
- incidentele hulpdiensten met een totale omvang tot maximaal 40 uren per opdracht
- structurele hulpdiensten met een omvang van meer dan 40 uren per opdracht
In beide gevallen is de rechtspositie geregeld in of krachtens GR 5.
4. Een predikant of proponent die structurele hulpdiensten verricht, kan worden uitgenodigd als adviseur deel te nemen aan de vergaderingen van de kerkenraad.
5. Een kerkenraad kan met de kerkenraad van een andere gemeente overeenkomen dat de predikant structurele hulpdiensten verricht in de andere gemeente. Dit kan alleen met instemming van de betrokken predikant en binnen de werktijd, waarvoor de predikant aan de gemeente verbonden is. De eerstgenoemde kerkenraad blijft verantwoordelijk voor het bepaalde in art. 16-5. De andere kerkenraad betaalt een evenredig deel van de traktementslasten als vergoeding aan de eerstgenoemde kerkenraad.
6. Een kerkenraad kan met de dienstenorganisatie overeenkomen dat een predikant in algemene dienst structurele hulpdiensten verricht in de gemeente. De kerk blijft verantwoordelijk voor diens rechtspositie. De dienstenorganisatie en de kerkenraad komen hiervoor een vergoeding overeen.
7. Structurele hulpdiensten kunnen voor niet langer dan twee jaar worden overeengekomen.
Het breed moderamen van de classicale vergadering is bevoegd toestemming te geven de periode tot maximaal vier jaar te verlengen.
Deze toestemming wordt alleen gegeven:
- indien een vacature ondanks inspanningen nog niet kon worden vervuld, dan wel
- indien naar het oordeel van het breed moderamen voldoende is gezocht naar samenwerking met andere gemeenten.
8. De kerkenraad kan na afloop van de overeengekomen tijd gedurende een jaar geen nieuwe opdracht tot structurele hulpdiensten geven voor dezelfde werkzaamheden, noch aan dezelfde persoon noch aan een ander.
Tijdelijke dienst
9. In afwijking van het in lid 1 bepaalde kan een beroepbaar predikant worden beroepen in tijdelijke dienst voor de duur van ten minste twee jaar, indien naar het voorafgaand oordeel van het breed moderamen van de classicale vergadering beroeping voor bepaalde tijd vanwege de aard van de opdracht of anderszins wenselijk is. Het breed moderamen heeft daarbij de bevoegdheid om de werktijd vast te stellen op minder dan een derde van de volledige werktijd. Ord. 3-3-1 is van overeenkomstige toepassing.
10. In afwijking van het in lid 1 bepaalde kan een gemeente een proponent beroepen in tijdelijke dienst voor de duur van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar en een werktijd van ten minste 40% van de volledige werktijd. Ord. 3-3-1 is – behalve het bepaalde over het zoeken naar samenwerking – van overeenkomstige toepassing.
11. Een predikant in tijdelijke dienst woont zo mogelijk binnen de grenzen van de gemeente waaraan deze verbonden is.
12. Het breed moderamen kan eenmalig toestemming geven de periode van de tijdelijke dienst te verlengen tot in totaal maximaal zes jaar.
13. Alleen met instemming van het breed moderamen van de classicale vergadering, onder overeenkomstige toepassing van ord. 3-3-1, kan de tijdelijke dienst worden omgezet in een beroep voor onbepaalde tijd.
14. Na afloop van de tijdelijke dienst kan een kerkenraad gedurende een jaar niet opnieuw voor dezelfde werkzaamheden in tijdelijke dienst beroepen, en kan hij ook geen opdracht tot hulpdiensten verlenen voor deze werkzaamheden.
15. Na afloop van de tijdelijke dienst is de predikant losgemaakt van de gemeente.
16. Ord. 3-4-2 is op een predikant in tijdelijke dienst niet van toepassing, met dien verstande dat de tijdelijke dienst slechts met instemming van het breed moderamen van de classicale vergadering voortijdig beëindigd kan worden.
Ord. 3-19. Vrijstelling van werkzaamheden
1. Indien in een gemeente spanningen optreden in verband met ontwikkelingen in de gemeente of het functioneren van de predikant kan het breed moderamen van de classicale vergadering na overleg met de kerkenraad en met de predikant en in geval van een predikant die verbonden is aan een evangelisch-lutherse gemeente in overleg met de president van de evangelisch-lutherse synode, de predikant gevraagd of ongevraagd gehele of gedeeltelijke vrijstelling van werkzaamheden verlenen. De vrijstelling wordt verleend voor een beperkte periode. Het breed moderamen van de classicale vergadering kan de vrijstelling verlengen voor telkens beperkte tijd of totdat een procedure is beëindigd.
2. Gedurende de periode van vrijstelling onthoudt de predikant zich van de ambtswerkzaamheden waarvoor vrijstelling is verleend.
Ord. 3-20. Losmaking bij spanningen
1. Indien door oorzaken gelegen bij de gemeente of door oorzaken gelegen in de persoon van de betrokken predikant of door andere oorzaken – in een gemeente zulke spanningen rijzen, dat de vraag rijst of de predikant deze gemeente nog langer met stichting kan dienen, kan het breed moderamen van de classicale vergadering op verzoek van de predikant, op verzoek van de kerkenraad of uit eigen beweging, gehoord het classicale college voor de visitatie aan het generale college voor de ambtsontheffing vragen een oordeel uit te spreken.
Het college spreekt zijn oordeel uit, gehoord de predikant, de kerkenraad en – en voor zover nodig – het classicale college voor de visitatie. In het geval dat een predikant verbonden is aan een wijkgemeente, wordt zowel de wijkkerkenraad als de algemene kerkenraad gehoord. In geval van een predikant verbonden aan een evangelisch-lutherse gemeente, dient bovendien de medewerking verkregen te worden van de evangelisch-lutherse synode.
Tegen het oordeel van het generale college kan men in beroep gaan bij het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen.
2. Is het generale college van oordeel dat de predikant de gemeente niet langer met stichting kan dienen, dan bepaalt het een termijn van ten minste drie en ten hoogste twaalf maanden binnen welke de predikant de gelegenheid heeft zich door het aanvaarden van een beroep of door een verzoek om losmaking van de gemeente dan wel ontheffing van het ambt naar dit oordeel te voegen. Gedurende deze periode blijft de predikant aan de gemeente verbonden.
3. De behandeling van een zaak als bedoeld in dit artikel geschiedt met inachtneming van het in generale regeling 11 bepaalde.
4. Na afloop van de vastgestelde termijn is de betrokken predikant losgemaakt van de gemeente.
Ord. 3-21. Ontheffing van het ambt
1. Het generale college van de ambtsontheffing is bevoegd de geschiktheid van een predikant nader te onderzoeken:
- indien het onderzoek als bedoeld in ord. 3-20 hiertoe aanleiding geeft dan wel
- indien de kleine synode dit verzoekt.
De kleine synode kan dit verzoeken:
- indien ten aanzien van een predikant in samenhang met de toepassing van een middel van kerkelijke tucht als bedoeld in ordinantie 10-9-7 sub b of c supervisie is uitgeoefend conform het in ordinantie 10-9-8 bepaalde, zonder dat het beoogde resultaat werd bereikt dan wel
- indien ten aanzien van een predikant buiten vaste bediening het belang van de kerk dit vereist.
2. Indien het generale college voor de ambtsontheffing van oordeel is dat de predikant niet bekwaam is om enige gemeente met stichting te dienen of in een andere functie met vrucht als predikant werkzaam te zijn, kan het generale college deze predikant ontheffen van het ambt van predikant.
Indien het generale college van oordeel is dat een emerituspredikant niet bekwaam is de bevoegdheden uit te oefenen, kan het de emerituspredikant de bevoegdheden ontnemen.
Indien het college van oordeel is dat de predikant verminderd bekwaam is, kan het aan de bevoegdheden beperkende voorwaarden stellen.
3. Het generale college kan een dergelijke beslissing slechts nemen gehoord de predikant en het classicale college voor de visitatie en met ten minste twee derde van de uitgebrachte stemmen.
In geval van een predikant verbonden aan een evangelisch-lutherse gemeente, dient bovendien de medewerking verkregen te worden van de evangelisch-lutherse synode.
4. Tegen het oordeel van het generale college kan men in beroep gaan bij het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen.
5. De behandeling van een zaak als bedoeld in dit artikel geschiedt met inachtneming van het in generale regeling 11 bepaalde.
6. Opheffing of vermindering van de beperking in bevoegdheden als bedoeld in lid 1 geschiedt op verzoek van betrokkene of een ambtelijke vergadering door het generale college indien de reden van de beperking niet langer geldig is.
Overige dienstdoende predikanten
Ord. 3-22. Predikanten in algemene dienst
1. Een predikant in algemene dienst verricht:
- werkzaamheden die naar het oordeel van de desbetreffende ambtelijke vergadering, in rechtstreeks verband staan met de vervulling van het ambt van predikant en uitgaan van een classis, de evangelisch-lutherse gemeenten tezamen of de kerk
- hulpdiensten in de gemeente als bedoeld in ord. 3-18-6.
De ambtelijke vergadering laat zijn oordeel dat de werkzaamheden in rechtstreeks verband staan met de vervulling van het ambt van predikant, toetsen door of vanwege de kleine synode.
2. De predikant wordt beroepen tot predikant dan wel, met inachtneming van art. 23-3, tot predikant-geestelijk verzorger. Na beëindiging van de opdracht is de betrokken predikant losgemaakt van de classis, de evangelisch-lutherse gemeenten tezamen of de kerk.
3. De ambtelijke vergadering stelt de beroepene een beroepsbrief ter hand, waarin omschreven staat wat de ambtelijke vergadering en de predikant elkaar verschuldigd zijn, met verwijzing naar de rechtspositieregeling, bedoeld in artikel 29. Bij aanvaarding van het beroep is artikel 5-5 van toepassing.
4. De bevestiging dan wel verbintenis van een predikant in algemene dienst geschiedt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5-7, in een kerkdienst van een gemeente binnen het gebied waarin deze werkzaam zal zijn.
5. De ambtelijke vergadering die de predikant in algemene dienst beriep laat deze predikant begeleiden door een door haar in te stellen commissie. De betrokken predikant woont de vergaderingen van deze commissie bij.
6. De zorg voor het onderhoud van een predikant in algemene dienst berust bij de ambtelijke vergadering die deze predikant beriep, en geschiedt met inachtneming van de rechtspositieregeling voor kerkelijke medewerkers.
7. Een predikant of een proponent die beroepen wordt tot predikant in algemene dienst, kan geroepen worden de werkzaamheden te verrichten in een deel van de volledige werktijd.
Ord. 3-23. Predikanten met bijzondere opdracht
1. Een predikant met bijzondere opdracht verricht werkzaamheden die in rechtstreeks verband staan met de vervulling van het ambt van predikant doch niet uitgaan van een ambtelijke vergadering. De ambtelijke vergadering die de opdracht verleent, laat haar oordeel dat de werkzaamheden in rechtstreeks verband staan met de vervulling van het ambt van predikant, toetsen door of vanwege de kleine synode.
2. Een predikant met bijzondere opdracht wordt beroepen door een (algemene) kerkenraad, een classicale vergadering, de evangelisch-lutherse synode of de generale synode. De predikant wordt beroepen tot predikant dan wel tot predikant-geestelijk verzorger, gehoord - indien betrokkene in een instelling werkzaam zal zijn – de instelling die de betrokkene aanstelt en - waar deze is - de commissie als bedoeld in lid 8.
3. Tot predikant-geestelijk verzorger is beroepbaar:
- degene die overeenkomstig ordinantie 13-18-3 als predikant-geestelijk verzorger beroepbaar is gesteld
- de predikant die door de kleine synode beroepbaar is gesteld, nadat deze de daarvoor vereiste aanvullende opleiding heeft voltooid of daarvoor ontheffing van de kleine synode heeft verkregen vanwege verworven bekwaamheden.
4. De bijzondere opdracht eindigt bij de beëindiging van de werkzaamheden waartoe de opdracht is verstrekt, bij toepassing van ordinantie 10-9-7 sub c en uiterlijk vijf jaar na de dag waarop de predikant recht krijgt op pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet. De bijzondere opdracht van een geestelijk verzorger werkzaam in het justitiepastoraat eindigt ook wanneer de daartoe ingestelde commissie van het Interkerkelijk contact in overheidszaken van oordeel is dat de predikant niet langer als geestelijk verzorger in het justitiepastoraat kan functioneren.
5. De ambtelijke vergadering die de predikant met bijzondere opdracht beroept, treft een regeling met betrokkene en, indien deze binnen een instelling gaat werken, met de betrokken instelling waarin wordt vastgelegd dat deze ambtelijke vergadering verantwoordelijk is voor het werk dat de predikant met bijzondere opdracht ambtelijk verricht en dat de gemeente respectievelijk de classis respectievelijk de evangelisch-lutherse gemeenten tezamen respectievelijk de kerk niet aansprakelijk zal zijn voor de financiële gevolgen van ontheffing van of ontzetting uit het ambt of ontslag uit de dienstbetrekking. Na beëindiging van de bijzondere opdracht is de betrokken predikant losgemaakt van de classis, de evangelisch-lutherse gemeenten tezamen of de kerk.
6. De ambtelijke vergadering stelt de beroepene een beroepsbrief ter hand, waarin omschreven staat wat de ambtelijke vergadering en de predikant elkaar verschuldigd zijn, met als bijlage de in het vorige lid bedoelde regeling.
Bij aanvaarding van het beroep is artikel 5-5 van toepassing.
7. De bevestiging dan wel verbintenis van een predikant met bijzondere opdracht geschiedt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5-7, in een kerkdienst van een gemeente binnen het gebied waarin deze werkzaam zal zijn.
Indien de predikant verbonden wordt aan een gemeente, dient vooraf het breed moderamen van de classicale vergadering zich ervan te vergewissen dat de in lid 5 bedoelde regeling is getroffen.
8. De ambtelijke vergadering die de betrokken predikant beriep laat deze predikant begeleiden door een door haar in te stellen commissie. De betrokken predikant woont de vergaderingen van deze commissie bij.
Overige regels
Ord. 3-24. Nevenwerkzaamheden
1. Indien een predikant naast de werkzaamheden als predikant andere arbeid verricht, dient de ambtelijke vergadering die beroept of beriep, zich ervan te overtuigen dat deze arbeid verenigbaar is met het ambt van predikant en niet strijdig is met het belang van de gemeente of van de kerk.
Ord. 3-25. Emeritaat
1. Een predikant:
- die recht heeft op volledige pensionering, of
- die blijvend niet in staat is de werkzaamheden van een predikant te verrichten,
wordt op eigen verzoek emeritus verklaard.
Een predikant voor gewone werkzaamheden wordt op diens verzoek, op verzoek van de kerkenraad of ambtshalve emeritus verklaard:
- op de dag waarop deze recht krijgt op pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet, tenzij de betrokken kerkenraad en predikant een later tijdstip overeenkomen en
- uiterlijk op de dag dat volgens het pensioenreglement uitstel van pensioen niet langer mogelijk is.
Een predikant buiten vaste bediening wordt op diens verzoek of ambtshalve uiterlijk op de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, emeritus verklaard.
Een predikant in algemene dienst en een predikant met bijzondere opdracht, die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt, wordt op eigen verzoek, op verzoek van de ambtelijke vergadering die beriep of ambtshalve bij de beëindiging van werkzaamheden emeritus verklaard.
De emerituspredikant behoudt als predikant van de kerk de bevoegdheid tot de bediening van Woord en sacramenten.
2. De emeritusverklaring geschiedt door de kleine synode.
Ord. 3-26. Ontheffing en losmaking op eigen verzoek
1. Het staat een predikant niet vrij het ambt neer te leggen. Een predikant kan evenwel op eigen verzoek eervol van het ambt worden ontheven door de kleine synode. Na de ontheffing is betrokkene niet langer bevoegd tot de bediening van Woord en sacramenten.
2. Wanneer degene die van het ambt werd ontheven, opnieuw toelating tot het ambt van predikant verlangt, beoordeelt de kleine synode of, en zo ja onder welke voorwaarden, de weg naar het colloquium kan worden geopend, nadat een onderzoek naar de geschiktheid is ingesteld:
- als bedoeld in ordinantie 13-10 indien betrokkene op eigen verzoek van het ambt ontheven is;
- door het generale college voor de ambtsontheffing indien betrokkene door dat college ontheven is.
3. Op gezamenlijk verzoek van de kerkenraad en de predikant die ten minste twaalf jaar als predikant voor gewone werkzaamheden aan een gemeente verbonden is en recht heeft op wachtgeld, kan het breed moderamen van de classicale vergadering de predikant losmaken van de gemeente.
4. Een predikant die door bijzondere omstandigheden het ambt niet langer kan vervullen, wordt op eigen verzoek door het breed moderamen van de classicale vergadering losgemaakt van de gemeente.
5. Een predikant die overgaat naar een andere kerkgemeenschap is op het moment van overgang niet langer predikant van de kerk.
Ord. 3-27. Losmaking bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
1. Een predikant die gedurende twee jaar de ambtelijke werkzaamheden wegens ziekte niet volledig heeft verricht – naar regels in of krachtens generale regeling 5 gesteld – wordt indien deze op die datum de werkzaamheden in het geheel niet heeft hervat, door de kleine synode met ingang van dezelfde datum losgemaakt van de gemeente.
2. Een predikant die gedurende twee jaar de ambtelijke werkzaamheden wegens ziekte niet volledig heeft verricht – naar regels in of krachtens generale regeling 5 gesteld – wordt indien deze op die datum de werkzaamheden gedeeltelijk niet heeft hervat, door de kleine synode naar die mate met ingang van dezelfde datum werktijdvermindering toegekend.
3. Een predikant die wegens de vaststelling van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid of de in lid 2 genoemde werktijdvermindering voor minder dan de werktijd genoemd in artikel 17-1 aan de gemeente verbonden is gebleven, wordt indien deze ander werk aanvaardt door de kleine synode losgemaakt van de gemeente met ingang van de datum van aanvang van dat werk.
Ord. 3-28. Bevoegdheden van predikanten buiten vaste bediening
1. (vervallen per 20 april 2024)
2. (vervallen per 1 juli 2021)
3. (vervallen per 1 juli 2021)
4. (vervallen per 1 juli 2021)
V. De Kerkelijke medewerkers
Ord. 3-29. De kerkelijke medewerkers
1. Onder de regeling voor de rechtspositie van de kerkelijke medewerkers vallen:
- de predikanten in algemene dienst;
- de kerkelijk werkers;
- zij die in enige functie in gemeente of kerk werkzaam zijn op arbeidsovereenkomst.
2. De kerkelijke medewerkers worden benoemd door of vanwege de ambtelijke vergadering of het kerkelijke lichaam onder verantwoordelijkheid waarvan zij werkzaam zijn.
- Een kerkelijke medewerker wordt aangesteld:
- voor een gemeente door het college van kerkrentmeesters of door het college van diakenen;
- voor een classis door het breed moderamen van de classicale vergadering;
- voor de evangelisch-lutherse synode door de evangelisch-lutherse synodale commissie;
- voor de kerk door of vanwege de kleine synode.
3. De vertegenwoordiging van een gemeente, een classis, de evangelisch-lutherse synode respectievelijk de kerk ter zake van het werkgeverschap is opgedragen aan de instantie die de aanstelling verrichtte.
4. De aanstelling, de salariëring, de schorsing en het ontslag van kerkelijke medewerkers geschieden volgens generale regeling 6.
5. De rechtspositieregeling, neergelegd in generale regeling 6, komt tot stand na overleg met het daartoe aangewezen orgaan van de kerk. De uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld in het georganiseerd overleg.
6. De kleine synode is belast met het vaststellen en het uitvoeren van het algemene personeelsbeleid.