In de kerk van de eerste eeuwen werden verschillende onderdelen van de liturgie door verschillende personen geleid. Door de eeuwen heen is de rolverdeling met enige regelmaat aan verandering onderhevig. Wil de eredienst echt door de gemeente gedragen zijn, dan is het mooi om taken te verdelen. Dat komt ook goed uit in de huidige kerk met een tekort aan voorgangers.
Onze hulp
‘Onze hulp is in de Naam van de Heer die hemel en aarde gemaakt heeft’ (Psalm 124:8), soms aangevuld met ‘die trouw houdt tot in eeuwigheid’ (Psalm 146:6) ‘en niet laat varen het werk van zijn handen’ (Psalm 138:8). Zo klinkt vaak de ‘aftrap’ van de eredienst. Meestal worden die woorden door de voorganger van dienst uitgesproken, en lijkt het erop dat die woorden aan deze persoon zijn voorbehouden. Toch is dat niet zo.
Daarnaast zien we in sommige vormen van liturgie aan het begin van de dienst van het Woord of aan het begin van de dienst van de Tafel ineens een groetVerder lezenBemoediging & groet, meestal in wisselspraak tussen de voorganger en de gemeente: ’De Heer zij met u’ - ‘Ook met u zij de Heer’. Waarom staat zo’n begroeting midden in de dienst? En als de voorganger pas dan de gemeente begroet, kan er dan ook aan het begin van de dienst een andere rolverdeling zijn?
Eigen rol in de liturgie
Hoewel er veel lokale variatie was, zien we in de kerk van de eerste eeuwen dat de diakonos (diaken), presbyteros (ouderling) en episkopos (bisschop) ieder hun eigen rol in de liturgie hadden. Verschillende onderdelen van de liturgie werden door verschillende personen geleid. De uitleg van de Schriften en de eucharistie bijvoorbeeld door de bisschop, de taken eromheen door de andere ambtsdragers en gemeenteleden, waarbij de ambten hun onderscheiden rollen hadden. Daar kwam bij dat de uitleg van het Woord werd bijgewoond door de catechumenen (‘catechisanten’) die daarna werden ‘weggezonden’, en pas na hun doop in de paasnacht deelnamen aan het deel van de dienst waarin de eucharistie werd gevierd. Dat betekent dat de samenstelling van de deelnemers bij die twee hoofdonderdelen verschillend was, waardoor een nieuwe groet gepast was.
Klassiek gereformeerd
Eeuwen later vinden we in een totaal andere context, namelijk in de Gereformeerde Kerk in de Republiek der Verenigde Nederlanden, tot diep in de 19e eeuw de praktijk dat een voorlezer de door de predikant opgegeven lezing uit de Bijbel las en de predikant pas binnenkwam voor het ‘grote gebed’, de preek en de zegenVerder lezenZending en zegen: de gemeente wordt gezonden, beginnend met de apostolische groet. Ook hier zien we dat de predikant in de rol werd gezet waarvoor hij was geordineerd (‘gewijd’): de verkondiging van het Woord en het geven van de zegen in Gods naam. En hij ging voor in de gebeden. Het overige deel van de kerkdienst werd mede gedragen door gemeenteleden; ouderlingen of een voorlezer.
Anno nu
Door de tijden heen is de eredienst in veel kerken zo gegroeid dat de rol van de voorganger door de hele dienst centraal is geworden, ondanks dat de Reformatie voor ogen had om de gemeente weer ‘terug te geven’ aan de gemeente. Feitelijk is deze participatie van de gemeente in veel gevallen gereduceerd tot alleen het (psalm)zingen. De Liturgische Beweging in de 20e eeuw heeft getracht de gemeente weer actiever te maken door lectoren, diakenen en de cantor ieder een eigen rol te geven. Daarmee wordt niet een bevoegdheid bij de predikant weggehaald, maar wordt de predikant als professional juist meer in haar (of zijn) kracht gezet: ze kan zich richten op waar ze voor is geroepen als dienaar des Woords.
Verplichtingen
Dit voornemen van de Liturgische Beweging is in veel kerkplekken weer tenietgedaan doordat vrijwilligers zich in een krimpende kerk niet willen binden aan al te veel vaste verplichtingen in de zondagse dienst. Er zijn voorbeelden dat de ouderling tevens lector, collectant en welkomstcommissie is. Hoe goed bedoeld ook, eigenlijk is het een zwaktebod. De liturgie is in alle tradities van de Reformatie door de gemeente als geheel gedragen en de predikant is, met alle respect, niet bedoeld om als betaalde kracht de gaten te vullen die de gemeente laat liggen.
Hoe kan het ook?
Wil de eredienst echt door de gemeente gedragen zijn, en daarmee de voorganger in haar of zijn rol ook, dan is het mooi om taken te verdelen. De predikant is immers niet de beroepsgelovige: alle gemeenteleden zijn gelovigen die kunnen bidden en bijbellezen. De predikant legt de Schriften vervolgens uit en past die toe.
Zo kan de ouderling het ‘Onze hulp’ en het drempelgebed uitspreken. De diaken, met een zorgende taak voor de samenleving, het Kyriegebed, de lector de bijbellezing. Dat is temeer een mooie vorm omdat de lezing van de Schriften en de uitleg ervan dan niet door een en dezelfde stem klinken.
Het hoeven niet alleen ambtsdragers te zijn die een actieve rol hebben in de dienst. Leden van de rouwgroep kunnen de afkondiging van overlijden van een gemeentelid doen. Leden van de gebedsgroep kunnen in overleg met de voorganger de gebeden mee vormgeven. Structureel, zodat de hele gemeente routine krijgt in het vormgeven van de liturgie.
Ik vind dat wel een mooi plaatje in een kerk waar een tekort aan voorgangers is, of in gemeenten waar veel gastvoorgangers elkaar afwisselen: een liturgie die in al haar creativiteit en rijkdom gedragen wordt door de gemeente als geheel. Een liturgie gebaseerd op de gaven en krachten die in de gemeente aanwezig zijn.
Uit de praktijk
Hetty Brederoo, Lutherse Gemeente Utrecht-Zeist:
“In de Evangelisch-Lutherse Kerk wordt een behoorlijk vaste orde van dienst gebruikt. Er is vrijwel altijd een lector die de eerste twee bijbellezingen doet. De predikant doet zelf de evangelielezing. Verder zit in de muziek een grote bijdrage van anderen. Zo is er een belangrijke rol weggelegd voor de organist die niet alleen de gemeente begeleidt maar ook met zorg stukken uitkiest die voor en na de dienst, bij de collecte en na de preek gespeeld worden. In Utrecht hebben we ook voorzangers die een rol hebben bij de muziek bij het avondmaal, en bijvoorbeeld van het gezongen kyrie en gloria de eerste regels zingen, waarna de gemeente instemt. Ook in de bemoediging is sprake van beurtspraak tussen voorzanger en gemeente. De gemeente participeert in de gezongen onderdelen van de liturgie.”
Martin Koster, ambulant predikant in Sassenheim:
“In de Hoeksteen in Capelle aan den IJssel, mijn tweede gemeente, bedacht ik met de ‘werkgroep levendige kerkdiensten’ de KeuzeKerkdiensten: behalve de kinderen gingen ook de volwassen gemeenteleden naar hun eigen ‘verwerking’ van de Schriftlezing. Die verschillende verwerkingen werden door gemeenteleden geleid. Die KeuzeKerkdiensten nam ik mee naar mijn volgende gemeente, de Regenboogkerk in Honselersdijk. Daar zijn we ook begonnen om een kind het aanvangswoord te laten spreken, na stilte en bemoediging. En ook in de Bosbeskapel in Den Haag, mijn laatste gemeente, hielden we Keuzekerkdiensten. Daar had met name de jongere generatie een rol in. In die gemeente voerden we ook een ritueel in dat ik meemaakte in Reykjavik, om het moment van aanvang van de eredienst te markeren. De ouderling van dienst heet ieder welkom en kondigt daarna stilte aan. Zodra de organist het orgelspel inzet, gaat de gemeente staan. De lector of diaken draagt dan het licht (een grote kaars) aan. Daarna spreekt de ouderling, in samenspraak met de gemeente, de bemoediging en het drempelgebed. In Sassenheim dragen ook kinderen brood en wijn aan bij het vieren van het avondmaal. Ik vind dat altijd weer ontroerend.”
Lees meer in de serie 'De eredienst - kan en mag het anders?':
Illustratie: Annedien Hoogenboom