Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde

De predikant wordt losgemaakt

Losmaking wordt geassocieerd met spanningen in een gemeente, maar onder de nieuw bepalingen in de kerkorde worden praktisch alle predikanten losgemaakt.

Beeldvorming

Wie een beetje thuis is in het kerkelijk leven, kent ook de beeldvorming rond ‘losmaking’ wel. Dan gaat het om de predikant die, naar de formulering in ord. 3-20, ‘de gemeente niet langer met stichting kan dienen’. Dan is er wel iets aan de hand, al bestaat ten onrechte het beeld dat er dús met de predikant iets aan de hand is. Dat staat nog maar te bezien, en we hebben niet voor niets een generaal college voor de ambtsontheffing om dat te bezien. Straks meer over deze denkbare situatie.

Een gangbare technische term

Losmaking of losgemaakt worden – het is een uitdrukking die in de kerkorde sinds 2018 heel gangbaar is. In de ‘oude’ kerkorde werd soms een andere formulering gekozen. Als een predikant bijvoorbeeld op eigen verzoek eervol van het ambt werd ontheven (ord. 3-26), dan werd niet van een losmaking gesproken; nu heet dat wel ‘ontheffing en losmaking op eigen verzoek’. Losmaken is nu de consequent gebruikte term voor het beëindigen van de verbintenis tussen een predikant en de gemeente (of bijvoorbeeld de classis). Dat kan te maken hebben met spanningen in een gemeente (ord. 3-20), maar gelukkig is dat de uitzondering. Meestal zijn er andere, goede of zelfs vanzelfsprekende redenen om de predikant los te maken: deze neemt bijvoorbeeld een beroep aan of gaat met emeritaat. 

Het kan ook zijn dat een predikant is beroepen voor een bepaalde tijd: als die termijn erop zit, wordt de predikant losgemaakt van de gemeente (ord. 3-18-4). Hetzelfde geldt als een predikant met bijzondere opdracht, zoals een ziekenhuispredikant, om welke reden dan ook wordt ontslagen uit de dienstbetrekking: dan volgt automatisch losmaking van de gemeente, of van bijvoorbeeld de classis waaraan de betrokkene ambtelijk verbonden was (ord. 3-23-5). Eenzelfde gang van zaken is ook aan de orde als de opdracht van een predikant in algemene dienst beëindigd wordt (ord. 3-22-2) of als een predikant door bijzondere omstandigheden het ambt niet langer kan vervullen; denk aan de predikant van wie de partner voor zijn of haar werk naar een ander deel van het land moet verhuizen (ord. 3-26-4). Het kan ook zijn dat een predikant na twee jaar ziekte nog steeds niet in staat is de werkzaamheden op te pakken: ook dan volgt losmaking. En, om het plaatje compleet te maken, het is natuurlijk ook denkbaar dat een predikant te maken krijgt met het opzicht, wegens veronachtzaming of misbruik van het ambt. Als dan een schorsing voor onbepaalde tijd wordt opgelegd, wordt de betrokkene ook losgemaakt van de gemeente (ord. 10-9-7 sub d). Kortom, losmaking komt heel veel voor.

Geen akte van losmaking meer

Ook als een predikant een beroep aanvaardt naar een andere gemeente, dan wordt hij of zij dus losgemaakt. Dat was trouwens altijd al zo: er was immers een ‘akte van losmaking’ nodig: die gaf de kerkenraad de predikant mee naar de nieuwe gemeente. Zo’n akte werd dan ook nog mee ondertekend namens het breed moderamen van de classicale vergadering. Dat is nu niet meer zo: de synode heeft ook hier de regels vereenvoudigd. Het is nu voldoende dat de beroepen predikant en de beide kerkenraden afspreken op welk tijdstip de predikant overgaat van de oude naar de nieuwe gemeente (ord. 3-5-5). Dat moet dan worden meegedeeld aan de betrokken classicale vergadering(en) en aan de beheerscommissie in de landelijke dienstenorganisatie, zodat de laatste de uitbetaling van het traktement kan aanpassen. Op het overeengekomen tijdstip wordt de predikant losgemaakt van de oude gemeente.

Losmaking bij spanningen

De regeling voor losmaking van ord. 3-20 is feitelijk nauwelijks veranderd. Er kunnen spanningen in de gemeente zijn die de vraag oproepen of de predikant niet beter kan worden losgemaakt. De oorzaak van de spanningen zal in elke situatie weer anders zijn. Ord. 3-20 formuleert bewust heel behoedzaam en open: de oorzaken kunnen bij de gemeente liggen, of in de persoon van de betrokken predikant, of er kunnen nog weer andere oorzaken zijn. Vaak zal het voor een buitenstaander – of ook voor een ingewijde! – niet eenvoudig zijn de oorzaak van de spanningen aan te wijzen. Betrokkenen zullen daarvan vaak een heel verschillend beeld hebben: al snel wijzen we immers naar de ander.

Hoe dan ook: de vraag is dan wel of de predikant de gemeente nog langer ‘met stichting kan dienen’ – een mooi klassiek woord dat in de verte herinnert aan de ‘opbouw van de gemeente’ die ook in het ambt van de predikant het doel is (ord. 3-9-1). Het is niet aan de kerkenraad of aan de predikant om daarover te beslissen. De vraag kan wel worden voorgelegd aan het breed moderamen van de classicale vergadering. Dat orgaan kan overigens ook een andere aanleiding hebben om hierover ‘uit eigen beweging’ na te denken. Men kan zich bijvoorbeeld voorstellen dat de classispredikant dit aan de orde stelt.

Hoe dan ook, de kerkorde gaat hier niet over één nacht ijs. Eerst moet er een visitatie plaatsvinden. Als de visitatoren zich op de hoogte hebben gesteld van de situatie en daarover hebben gerapporteerd aan het breed moderamen van de classicale vergadering, kan het breed moderamen zich in verbinding stellen met het generale college voor de ambtsontheffing met de vraag een oordeel te geven over deze situatie. Ook dat college hoort vervolgens de predikant, de kerkenraad en zo nodig de visitatoren. Als daarna het oordeel luidt dat een losmaking de beste oplossing is, krijgt de predikant eerst nog drie tot twaalf maanden de tijd om zelf een beroep aan te nemen, of om bijvoorbeeld een verzoek om eervolle ontheffing van het ambt in te dienen en over te gaan tot een andere staat des levens, dus een werkkring buiten de kerk te zoeken. Lukt dat allemaal niet, dan volgt inderdaad de losmaking, en krijgt de predikant een wachtgeld (zie hiervoor GR 5-28 en 29).

Losmaking na twaalf jaar

Een bijzondere vorm van losmaking is te vinden in ord. 3-26-3. Aan die regeling – die pas op 1 januari 2021 ingaat! – is nogal wat discussie gewijd, ook in de pers, toen voorstellen hiervoor aan de orde waren in de generale synode. Het gaat om de zogenaamde ‘12jaarsregeling’: als een predikant minstens twaalf jaar aan een gemeente verbonden is geweest, kan deze samen met de kerkenraad bij het breed moderamen een verzoek indienen om te worden losgemaakt van de gemeente. Wordt dat verzoek gehonoreerd, dan krijgt de predikant gedurende enige tijd wachtgeld, en kan hij of zij omzien naar een andere gemeente of naar een andere werkkring.

Het voorstel deed nogal wat stof opwaaien. De bedoeling ervan is dat de mobiliteit van predikanten wordt bevorderd: het is niet goed, zo is de gedachte, als predikanten al te lang in dezelfde gemeente actief blijven. Verkassen is beter. In de discussie die hierop volgde werden tal van bezwaren naar voren gebracht. De ervaring leert toch dat menig predikant een gemeente best gedurende veel langere tijd ‘met vrucht’ kan dienen? Hoe voorkom je dat een kerkenraad de predikant onder druk zet (of omgekeerd!) om zo’n gezamenlijk verzoek in te dienen? Kan het breed moderamen van de classicale vergadering dat hierover moet beslissen, werkelijk doorzien wat er achter de schermen plaatsvindt? En niet in de laatste plaats: wat gaat dit de kerk – en dus de gemeenten – aan wachtgeld kosten als velen van de regeling gebruik gaan maken?

Zoals gezegd, de regeling staat al wel, cursief gedrukt, in de kerkorde, maar is nog niet ingegaan. Daarmee is een eerste rem ingebouwd. De bedoeling is dat eerst de elf classispredikanten zich een beeld vormen van hoe deze bepaling zou kunnen uitwerken in hun classes. Rond de komende zomer zal het moderamen daarover met hen spreken, en het is dan denkbaar dat de generale synode in november 2020 besluit de regeling toch niet te laten ingaan. Er is nog een tweede rem. In de periode tot en met het jaar 2025 kan de generale synode de regeling nog buiten werking stellen als door de toepassing ervan ‘onaanvaardbare situaties voor kerk en/of gemeenten ontstaan’. Dat zou bijvoorbeeld te maken kunnen hebben met sterk oplopende kosten voor de wachtgeldregeling. Kortom, het laatste woord is hier nog niet over gesproken.

Ten slotte

Losmaking is meestal heel gewoon. Soms niet, en dan is het pijnlijk, al gaat het in beginsel niet om ernstig verwijtbaar gedrag van de predikant of van de kerkenraad. Maar de kerkorde is er nu eenmaal ook om in lastige situaties een weg uit te stippelen.

Foto: Unsplash

Was deze informatie zinvol?
We hebben je feedback ontvangen, dankuwel!

Om deze pagina verder te verbeteren zijn wij benieuwd waarom u deze pagina wel of niet zinvol vond. U kunt ons helpen door de onderstaande vragen in te vullen.

Mogen we je contactgegevens voor eventuele verdere vragen? (niet verplicht)