We komen in de kerk om te zingen, te bidden, te delen en te vieren. Maar als er één ding is dat als centrum van de eredienst beschouwd kan worden, is dat het lezen uit de Schriften. Niet zozeer de uitleg ervan als wel het gegeven op zich dat de Schriften geopend worden. Wat vraagt dat van degene die leest, behalve zorgvuldigheid?
Allemaal ‘hoorders’
In de boeken van het Oude en Nieuwe Testament vindt de gemeenschap van Christus haar primaire inspiratie. Het geloof begint ermee en waar de Bijbel niet geopend wordt, is geen sprake van eredienst. Wie er uit de Bijbel leest is niet zo belangrijk. De hele gemeente – kerkgangers, ambts- en taakdragers, voorganger – is ‘ontvanger’ van de woorden die klinken. De woorden klinken altijd hardop. Zo komt de geest van de tekst tot leven en beademt zij de gemeente door vrij in de ruimte te klinken.
Soms leest de voorganger de evangelielezing. (In de katholieke traditie is die taak aan de priester voorbehouden.) Hoofdlezing en uitleg blijven dan bij elkaar. Maar er is ook veel voor te zeggen om alle lezingen in een dienst door een lector te laten lezen. De voorganger kan dan, in plaats van op een stoel op het liturgisch centrum achter de lezenaar te gaan zitten, zoals vaak het geval is, ook weer op de eerste rij gaan zitten. Daarmee neemt zij of hij duidelijk plaats onder de ‘hoorders’ van het woord, en is daarmee deel van de gemeente.
Het lezen zelf
De kunst is om de lezing zo duidelijk mogelijk te presenteren. Een lezer kan hierbij verschillende registers opentrekken, zonder dat de aandacht te veel op hemzelf valt. Dat kan door óf levendig en expressief te lezen, alsof je het verhaal aan de mensen vertelt, óf juist heel zakelijk en neutraal, zonder de gemeente aan te kijken maar met de ogen op de Bijbel gericht. Je trekt de gemeente dan mee in je aandachtige concentratie. Zij kan dan haar eigen associaties maken en het verhaal zichzelf toe-eigenen. De ene vorm is niet beter dan de andere. Wel is het spannend je bewust te zijn van die verschillende mogelijkheden en die gewoon eens uit te proberen. Wat is het effect als ik zó lees, en wat is het effect als ik het zó doe? De lezer kan meer variëren met leestempo, volume en intonatie dan hij vaak denkt. Van belang is wel dat de lezer dienstbaar blijft aan de tekst die over het voetlicht moet komen bij de gemeente. Een al te nadrukkelijke ‘performance’ moet niet tussen de gemeente en de tekst in staan.
Aankondiging
Een aankondiging waarbij precies de bijbelverzen benoemd worden, is vaak niet nodig. Zeker niet als die ook al op het scherm zijn aangekondigd. Het noemen van het bijbelboek met hoofdstuknummer volstaat, zodat de goede hoorder weet waar we (ongeveer) in de Bijbel zitten. Bijvoorbeeld: ‘Vanmorgen horen wij de profetie van Jesaja 56’, of ‘De evangelielezing is uit Matteüs 5’. Nog meer to the point is rustig te gaan staan en alleen te zeggen ‘Marcus 2’, en dán te beginnen met lezen. De zin ‘Ik lees voor u uit …’ is minder fraai, omdat dat de lezer in een positie tegenover de gemeente plaatst (‘ik’ – ‘u’), terwijl de lezer ook gemeentelid is, en daarmee, ondanks dat hij leest, ook ‘ontvanger’ is van de woorden en verhalen.
Afsluiting
Daarnaast vraagt ook de afsluiting aandacht. In een klassieke liturgie zegt de lezer ‘Woord van de Heer’, waarop de gemeente antwoordt met ‘Wij danken God’. De gemeente stemt dan als het ware in met de erkenning dat de gehoorde woorden een goddelijke oorsprong hebben. Dat kan na de evangelielezing ook met een gezongen lofprijzing (‘U komt de lof toe, U het gezang’). Liedboek 339 biedt daar meerdere versies voor, met verschillende bewoordingen. Zingt men liever een strofisch lied dat toch een dergelijk karakter heeft, dan kan lied 530 ‘De Geest des Heren is op hem’ vaak goed bij een evangelielezing, 648 ‘Zing halleluja, hemel en aarde, zing’ in de tijd van Pasen tot Pinksteren, 330 ‘Woord dat ruimte schept’ of een lied als 334 ‘Het woord dat ik jou geef is niet te zwaar’.
Vervolg van de dienst
Een lector kan ook ter afsluiting zeggen: ‘Lof zij U, Christus, in eeuwigheid, amen’ of, ietsje anders: ‘Wij geloven dat hier meer geschreven staat dan wij gehoord en gelezen hebben, halleluja!’ Een zin als: ‘Hier eindigt de lezing’ zegt op zichzelf niet zoveel, alleen dat het een makering is naar wat volgt. De lezer kan in plaats daarvan ook de laatste zin wat langzamer uitspreken en dan een kleine stilte laten vallen. Het vervolglied dient zich daarna spontaan aan. Dat lied aankondigen is op dat moment minder mooi, want dan wordt het spontane liturgische effect van actie en reactie doorbroken. Een tip is om erop te letten wat er na de lezing gezongen wordt. Klinkt daar al een lofprijzing of een lofprijzend lied, dan hoeft de lezer die niet eerst ook nog uit te spreken, dat is dubbelop. In andere gevallen is het juist wel mooi af te ronden, waarna het antwoordlied op de lezing reageert.
Creatief
Wil men in een bijzondere viering – dat kan bij gelegenheid ook in een gewone zondagsdienst – de lezing nog meer in het licht zetten, gebruik dan eens meerdere stemmen die samen het verhaal aan de gemeente vertellen, of, beter nog, waarbij de gemeente het als het ware aan elkaar vertelt. Dat kan goed in kleine kring. Lied en lezing kunnen elkaar organisch afwisselen. Maar ook hier geldt: het woord blijft centraal staan, de uitvoerders van de lezing moeten daar niet vóór gaan staan.
Uit de praktijk
Ds. Marloes Meijer, predikant van de Protestantse Gemeente Engelen:
“De lezingen moeten wel tot hun recht komen”
“De eredienst is iets van de hele gemeente. Daarom worden alle lezingen door een lector gedaan. We vinden het belangrijk dát er lectoren zijn en dat iedereen die dat wil lector kan worden. En we willen dat de lezingen tot hun recht komen. Daarom geef ik de lectoren regelmatig een training. Het begint met verstaanbaarheid, het gaat dan onder meer om stemgebruik en ademhaling. Maar we oefenen ook met bijvoorbeeld verschillen tussen tekstsoorten, de aankondiging van de lezing, de lichaamshouding. En waar ga je zitten als je lector bent, achterin op je vaste plek of meer naar voren? Hoe loop je het liturgisch centrum op? Er komen allerlei algemene en persoonlijke aandachtspunten aan bod. De training bestaat dan ook uit twee bijeenkomsten. Daarin wordt ook geoefend en feedback geleverd. Zo’n training maakt echt verschil. De lectoren weten beter wat ze doen en lezen zelfverzekerder. De lezingen komen daardoor tot hun recht en de gemeente hoeft niet met kromme tenen te zitten.”
Irene Jonker, lector en coördinator van de lectoren in de Protestantse Gemeente Kralingen:
“Iedereen moet lector kunnen worden, je kunt het echt oefenen”
“De Schriftlezingen in mijn gemeente worden altijd door een lector gedaan. We hebben een vrij vaste ploeg van tien lectoren, je bent ongeveer eens in de twee maanden aan de beurt. Een aantal jaren geleden oefenden we als lector bij een gemeentelid thuis. Toen hij ermee stopte, ben ik op zoek gegaan naar iemand die ons als lectoren een training kon geven in het lezen en in de presentatie. In twee bijeenkomsten hebben we schriftgedeelten geoefend, naar elkaar geluisterd, aanwijzingen gekregen, besproken hoe je naar de lessenaar loopt, even rust neemt en de tekst aankondigt. Ik ben er bewuster door gaan lezen. Als coördinator geef ik nu zelf tips aan de lectoren. Iedereen moet lector kunnen worden, je kunt het echt oefenen, en in de loop van de tijd word je er ook beter in. En leuk om te melden: wij houden als lector rekening met de liturgische kleuren en passen onze kleding daar zo veel mogelijk op aan.”