Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud

Eerbiedig omgaan met de liturgische ruimte in de eredienst

De onzichtbare God en zijn Woord zijn focuspunt van het liturgisch handelen in de eredienst. Dat heeft consequenties voor hoe de kerkruimte eruitziet en voor ons gedrag daarin. 

De ouderling van dienst geeft de predikant een hand, de predikant gaat achter de liturgische tafel (of op de kansel) staan en staat daarbij meteen ‘tegenover’ de gemeente. Na het aanvangslied spreekt hij het ‘onze hulp’ uit. Of: de ouderling spreekt het welkom uit en de diaken van dienst steekt de kaarsen voor de tienerdienst aan, terwijl de ouderling nog achter de tafel staat. Of: de lector loopt na de lezing weer naar haar zitplaats om het antwoordlied te zingen. Al deze situaties vragen om doordenking van de liturgische rol en plaats in de vierruimte. 

Onzichtbare God en Christus 

Jodendom, christendom en islam kennen een onzichtbare God. Daarbinnen is in het protestantse christendom het uitgangspunt van het liturgisch vieren het aanbidden en lofzingen van deze onzichtbare God, en van de verrezen Christus. Daarom laten we een kruisbeeld graag leeg: Hij is aan ons oog onttrokken en de gemeente is zelf in geestelijke zin ‘lichaam van Christus’ in deze wereld. Dat een onzichtbare God en zijn Woord het focuspunt zijn van het liturgisch handelen, heeft consequenties voor hoe de kerkruimte eruitziet en voor ons gedrag daarin. 

Het liefst is zo’n ruimte niet te vol. Daarmee wordt bewust ruimte gelaten voor de aanwezigheid van de onzichtbare God, heel anders dan bijvoobeeld een tempel met een duidelijk zichtbaar godsbeeld als focuspunt. In onze verschillende liturgische tradities wordt met dit gegeven uiteenlopend omgegaan. Zo staat in de ene kerk een prominente kansel, als symbool van het verkondigde Woord, centraal. In kerken met een ‘liturgisch centrum’ rond een avondmaalstafel (in lutherse kerken een ‘altaar’) wordt er juist bewust ruimte gelaten. Elke ruimte heeft zichtlijnen en focuspunten die bepalen hoe de ruimte (ook onbewust) beleefd wordt. Zo kan in veel kerken een opengeslagen bijbel op de lezenaar of op de avondmaalstafel een centraal symbool zijn. 

Gedrag en houding 

Naast de inrichting van de kerkruimte is er het gedrag van de mensen binnen de ruimte. Die mensen zijn niet zonder meer losse individuen maar vormen een gemeente die voor het aangezicht van God samen is en zich in die context samenhangend gedraagt. Onafhankelijk van de liturgische richting van de gemeente betekent dat, dat die mensen zich met een zekere ‘eerbied’ gedragen, waarbij het niet om het even is wat ze doen en hoe ze zich gedragen. 

In landen met een beleefdheidscultuur is het bijvoorbeeld ondenkbaar dat gemeenteleden met armen en benen over elkaar in de kerk luisteren naar Gods Woord. Zo gedraag je je niet voor het aangezicht van God. Dit willekeurige voorbeeld geeft aan dat er een bepaalde sensitiviteit kan zijn voor de plek en de houding van de verschillende ‘spelers’ in de kerkruimte. 

Plek en rol 

De plaats die je inneemt, komt voort uit je rol. Bij het eerste voorbeeld hierboven, de predikant die bij het intochtslied tegenover de gemeente staat alsof dat de ‘standaardplek’ is voor de voorganger, zou je kunnen overwegen dat de ambten in de protestantse traditie uit de gemeente voortkomen. Zou het daarom niet logischer zijn dat de predikant bij het beginlied nog even naast de kerkenraad blijft zitten en samen met de gemeente vanuit de kerkzaal de onzichtbare God toezingt? Het liturgisch centrum mag dan gerust nog even leeg blijven als God wordt toegezongen, totdat de predikant daadwerkelijk met het onze hulp of drempelgebed de voorgangersrol op zich neemt. De ouderling van dienst zou dan de voorganger een hand kunnen geven na het lied, op het moment dat de voorganger daadwerkelijk iets gaat doen. Men zingt het lied namelijk niet elkaar toe, maar God. Het komt hier aan op details die, eenmaal doorleefd, niet onbelangrijk blijken. 

In het tweede praktijkvoorbeeld kan de diaken bijvoorbeeld de kaarsen aansteken als de ouderling ruimte heeft gemaakt. We steken de kaarsen immers niet voor hem aan, maar als toewijding aan God aan wie je de ruimte geeft om aanwezig te kunnen zijn, zowel in tijd (stilte) als plaats (leegte).  

In het derde voorbeeld hierboven zou, omgekeerd, de lector die uit de Schriften leest juist even op haar plaats kunnen blijven staan tijdens het lied na de lezing, om daarmee uit te drukken dat Schrift en antwoordlied op elkaar betrokken zijn. Daartussen past even geen heen-en-weer lopen, want dat breekt de liturgie in losse stukjes die eigenlijk bij elkaar horen. 

Eerbiedige omgang 

De voorbeelden geven al aan dat er geen algemene regels te geven zijn, omdat elke kerkruimte anders is en de vorm van de viering overal op details veschilt. Wel kan men in algemeenheid zeggen dat de kerk, ook in de ‘uitvoering’ van de eredienst, niet te snel om de mensen zelf moet draaien maar om de aanbidding van God die we de ruimte mogen geven. Die ruimte ontstaat als we onszelf niet op de voorgrond stellen door ‘onhandig’ handelen. 

Zo kan het als waardevol ervaren worden dat de Bijbel na de schriftlezing niet onbewust dichtgeslagen wordt door de lector. Dat geldt ook voor het voorbedenboek dat zorgvuldig op de liturgische tafel is gelegd. Natuurlijk zijn een papieren bijbel en voorbedenboek maar praktische hulpmiddelen, maar ze symboliseren wel iets: het Woord van God waaruit nog gepreekt zal worden, respectievelijk de gebedsintenties van de gemeente die als het ware in de ruimte blijven hangen. Precies zo mag een paaskaars hoog opgesteld worden. We moeten niet op het licht van Christus neerkijken, het moet op ons neerkijken als de vuurkolom die het volk Israël voorging. Als de nieuwe paaskaars kort na Pasen nog te hoog is om het vuur te reiken, maak de standaard dan niet kleiner maar zet er liever een opstapje bij om de hoogte te kunnen reiken. 

Er zijn verschillende voorbeelden te geven, maar de kern is de eerbied in en tot de ruimte waarin de gemeente zich beweegt. We zijn te gast in het huis van God. Een eerbiedige omgang met de ruimte en de dingen erin, en zelf een bescheiden plek innemen, toont eerbied voor de Allerhoogste die zijn gemeente wil ontmoeten. 

Uit de praktijk


Gerda van de Haar, scriba van de Evangelisch-Lutherse Gemeente Ede:

'Rust en ruimte creëren om tot God te kunnen komen' 

“Als lutheranen hebben we niet alleen een duidelijke visie op de eredienst en op kerkmuziek, maar ook op de kerkruimte; dat hangt daarmee samen. Die ruimte is belangrijk. Zo noemen we de ruimte bij het altaar geen podium maar liturgisch centrum. Als de kerk wordt verhuurd voor bijvoorbeeld een concert, vragen we de huurder om het liturgisch centrum zo mogelijk niet te gebruiken. Zelf zijn we als gemeente ook terughoudend in het gebruik ervan, het is toch een beetje ‘heilige ruimte’. We willen daar ook weer niet streng in zijn, maar die ruimte als ‘heilig’ zien helpt in het gevoel van toewijding, van eerbied. Dat uit zich ook op andere manieren in de eredienst. Zo doen we een lezing bij voorkeur uit de Bijbel, niet vanaf een zichtbaar papier. En we doen geen mededelingen in de dienst, die kunnen op een orde van dienst. Het is allemaal bedoeld om rust en ruimte te creëren om tot God te kunnen komen.” 

Nel Hagemeijer, gemeentelid van de Thomaskerk in Amsterdam: 

'De soberheid straalt je tegemoet' 

De Thomaskerk in Amsterdam-Zuid is een gebouw zonder versieringen en met betonnen muren. Als je binnenkomt, straalt de soberheid je al tegemoet, vindt gemeentelid Nel Hagemeijer. Je wordt er eerbiedig van en tegelijkertijd word je geraakt door de sfeer. “De architect van onze kerk, Karel Sijmons, heeft goed nagedacht over hoe de kerk gebruikt wordt. De kerkzaal is sober ingericht maar zit vol symboliek. De vloer bijvoorbeeld bestaat uit zandkleurige betonnen klinkers en symboliseert de woestijn waar Mozes met het volk Israël doorheen trok. De twaalf vierkante ramen staan symbool voor de twaalf stammen van Israël. De vijf ramen tegenover de preekstoel voor de vijf boeken van Mozes. En zo is er meer. Die symboliek doet veel met de beleving van het gebouw. De architect wilde de gemeente ook in beweging brengen. Als je de kerkzaal binnenkomt moet je zeven treden op, symbool voor de scheppingsdagen. Voor de lessenaar moet je een trapje op, en voor de preekstoel vervolgens weer. Bij het avondmaal lopen we vanuit de kerkbanken, stoelen in ons geval, naar de avondmaalstafel. Daar staat de gemeente dan in een kring omheen.” 

Illustratie: Annedien Hoogenboom

Was deze informatie zinvol?
We hebben uw feedback ontvangen, dankuwel!

Om deze pagina verder te verbeteren zijn wij benieuwd waarom u deze pagina wel of niet zinvol vond. U kunt ons helpen door de onderstaande vragen in te vullen.

Mogen we je contactgegevens voor eventuele verdere vragen? (niet verplicht)