Waarom draagt inzicht in het vermogen bij aan een goed financieel beheer? En wat moet er in het bestuursverslag worden toegelicht over het vermogen?
Naar aanleiding van de ‘Richtlijn begroting en jaarverslaggeving Protestantse Kerk 2020’ zijn vragen gesteld. Waarom moet het vermogen zichtbaar moet worden gemaakt in de jaarrekening? En wat staat er in de toelichting in het bestuursverslag?
Het financieel beleid is onderdeel van het totale beleid van de gemeente, en dan bedoelen we zowel de beheers- als de diaconale kant van de gemeente. Het vermogen dat een plaatselijke gemeente (kerk en diaconie) bezit is bijeengebracht om het dienstbaar te doen zijn aan de roeping van de kerk. Een goed financieel beleid is gebaseerd op een goed inzicht in de baten en lasten én op een goed inzicht in het vermogen.
Goed zicht op baten en lasten
Goed inzicht in de baten en lasten van de huidige activiteiten bij ongewijzigd beleid is de basis. Kunnen we de huidige activiteiten de komende 8 jaar zo voortzetten? Ook als we interen op het vermogen? Zo niet, wat zijn de alternatieven?
De module meerjarenraming in FRIS ondersteunt de meerjarenraming bij ongewijzigd beleid en geeft ook de mogelijkheid meer dan één scenario door te rekenen. Zijn er mogelijkheden om de baten te verhogen? De leden duidelijk maken welk beleid de gemeente/ diaconie wil voeren, helpt vaak enorm om een beroep te doen op de leden om hun (extra) bijdrage te leveren. Hierbij hoort uiteraard ook het goed informeren van de leden over wat er tot stand wordt gebracht.
Een goed inzicht in de lasten zoals een onderhoudsplan en de personele bezetting geeft de mogelijkheid om na te gaan of men zaken anders kan organiseren en daardoor kosten besparen. Het alleen naar de baten en lasten kijken is vaak niet voldoende. Nagaan hoe het vermogen optimaal kan worden ingezet is ook van belang. Dat begint met een goed inzicht in het vermogen.
Goed zicht op vermogen
Het inzicht in het vermogen begint met een goede waardering van activa, schulden en overige verplichtingen. De ‘Richtlijn begroting en jaarverslaggeving Protestantse Kerk 2020’ geeft daar een richtsnoer voor. Om dit inzicht nog te vergroten schrijft deze richtlijn met ingang van de jaarrekening 2020 voor dat alle materiële vaste activa behalve de kerkgebouwen op actuele waarde gewaardeerd moeten worden. Dit geeft het beste inzicht in het totale vermogen en vormt de basis om goede beslissingen te nemen omtrent de besteding van het vermogen.
Er is gekozen voor een strakke definitie van actuele waarde (WOZ-waarde, waarde box 3) juist om het administratief zo gemakkelijk mogelijk te maken. Zowel de WOZ-waarde als de waarde in box 3 (landbouwgronden) blijkt uit externe bronnen en is een kwestie van opzoeken. Het alternatief om de actuele waarde vrij te laten, leidt tot de noodzaak van taxaties e.d. Dat kost veel geld en levert wellicht een meer nauwkeurige waardebepaling op maar draagt niet bij tot het doel, namelijk een globaal inzicht in het vermogen om de beleidsdiscussie ‘wat kunnen en willen we met het vermogen?’ te kunnen voeren in de colleges en de kerkenraad. Bij die discussie is het niet relevant of het vermogen € 1 miljoen is of € 50.000 meer of minder. De orde van grootte van een miljoen is voldoende basis voor deze discussie.
Een uniforme definitie geeft de mogelijkheid om gemakkelijk te vergelijken. Bijvoorbeeld bij het eventueel samengaan van gemeenten is bekend hoe het vermogen is bepaald en is geen uitgebreid onderzoek nodig om na te gaan of het vermogen wel klopt. Het geeft de mogelijkheid tot het vergelijken tussen gemeenten/diaconieën en het aanreiken van kengetallen waar een gemeente haar voordeel mee kan doen.
Voor de verplichtingen geldt onder meer dat de gemeente/diaconie over een meerjarig onderhoudsplan moet beschikken om inzicht te hebben in de komende verplichtingen qua onderhoud. Gemeenten/diaconieën met een begraafplaats moeten goed inzicht hebben in de post ‘Vooruit ontvangen gelden’ en de post ‘Voorziening graven’. De waardering van activa en passiva is gebaseerd op de continuïteit van de gemeente/diaconie. Alleen als de continuïteit niet meer is geborgd kunnen andere waarderingen aan de orde komen.
Samengevat geldt dat als de ‘Richtlijn begroting en jaarverslaggeving Protestantse Kerk 2020’ wordt gevolgd, er een goed inzicht ontstaat in het totale vermogen. Het gaat daarbij niet om de exacte bepaling maar om een goede indicatie van het vermogen om:
- de beleidsdiscussie omtrent kerkbeheer tussen colleges en kerkenraad te kunnen voeren.
- goed verantwoording af te kunnen leggen aan de gemeenteleden. Hierbij is het bestuursverslag van belang om goed de achtergrond te kunnen toelichten over de samenstelling van het vermogen en waarom de gemeente/diaconie een vermogen nodig heeft.
Functie van het vermogen
Het vermogen heeft een aantal functies. We noemen er vier.
- De eerste functie is het opvangen van tegenvallers, het fungeren als een buffer.
- De tweede functie is het financieren van activa die essentieel zijn voor het functioneren van de gemeente. Dit zijn in ieder geval de kerkgebouwen, maar ook kerkelijke centra zijn vaak essentieel voor het kerkelijk leven.
- Een derde functie kan zijn het leveren van vruchten om het werk van de kerk mogelijk te maken. De verkondiging van het evangelie en de dienst aan de samenleving.
- Ten slotte zijn er posten in het eigen vermogen die door derden zijn geschonken met een specifiek doel. Dit deel van het vermogen noemen we fondsen, en die moeten besteed worden aan het doel waarvoor ze zijn gegeven. Ze worden daarom apart verantwoord in het vermogen.
Op basis van de functies van het vermogen is het van belang beleid te formuleren wat een gemeente met het vermogen kan en wil.
Volgens de ‘Richtlijn begroting en jaarverslaggeving Protestantse Kerk 2020’ heeft het eigen vermogen de volgende opbouw:
- algemene reserve
- bestemmingsreserves
- bestemmingsfondsen
Wij adviseren om in uw jaarrekening dezelfde opbouw aan te houden. In het bestuursverslag kan de meer beleidsmatige indeling worden gehanteerd. Een meer beleidsmatige indeling of behandeling van het vermogen op basis van de hiervoor genoemde functies is als volgt.
- de financiering van de kerkelijke activa
- een buffer voor het opvangen van tegenvallers (continuïteitsreserve)
- bestemmingsfondsen
- vrij besteedbaar vermogen
De genoemde indeling en de diverse begrippen worden nu per punt toegelicht. In de download 'rekenvoorbeeld gemeente en diaconie' op de themapagina kerkbeheer staan een aantal voorbeelden om het nog nader toe te lichten.
1. de financiering van de kerkelijke activa
Uitgangspunt is dat de waarde van de kerkelijke activa 100 procent wordt gefinancierd met eigen vermogen. In het kader van de opbouw van het vermogen is dit onderdeel van het vermogen precies gelijk aan de waarde van de kerkelijke activa. Kerkelijke activa zijn in ieder geval het kerkgebouw, een eventueel kerkelijk centrum of verenigingsgebouw en de pastorie en/of kosterswoning die wordt bewoond door predikant of koster. Bij de diaconie kunnen hier ook materiële vaste activa onder vallen die worden gebruikt in het kader van diaconale doelen. Bijvoorbeeld de diaconie bezit het pand van de voedselbank en betaalt alle kosten daarvan, zodat het duidelijk geen vastgoedbelegging betreft. Het is van belang om aan de leden duidelijk te maken dat dit deel van het vermogen vastzit in de kerkelijke activa en dus niet ingezet kan worden voor andere doeleinden.
2. continuïteitsreserve
Het gaat hier om het bepalen van een buffer om tegenvallers te kunnen opvangen en de continuïteit te waarborgen. Aan de ene kant om het risico dat de baten ineens geheel of gedeeltelijk wegvallen, aan de andere kant om lasten die doorlopen als dit het geval is. Bij het wegvallen van baten zou je kunnen denken aan een schandaal waardoor de post levend geld voor een groot deel wegvalt, terwijl de lasten van pastoraat en kosten gebouwen doorlopen. Tevens is de termijn waarop kosten doorlopen van belang. Bij een diaconie gaat het om de lasten van een diaconaal medewerker of vastgelegde toezeggingen aan derden. In theorie zou elke gemeente/diaconie op basis van een risicoanalyse de omvang van de continuïteitsreserve moeten bepalen.
In de goededoelensector is lang gewerkt met een factor 1 à 1,5 van de vaste operationele lasten (onderdeel A van de staat van baten en lasten), en ook de Belastingdienst vindt dit met betrekking tot ANBI aanvaardbaar (hoewel ze nog een definitief standpunt moet geven). Aan de gemeente/diaconie wordt gevraagd om de wijze van bepalen van de continuïteitsreserve in het bestuursverslag toe te lichten.
3. bestemmingsfondsen
Dit zijn de gelden die door derden zijn toegezegd met een specifiek doel en niet kunnen worden ingezet voor andere doeleinden.
4. vrij besteedbaar vermogen
Dit is het deel van het vermogen dat overblijft als de posten 1 t/m 3 zijn bepaald. Een gemeente is binnen bepaalde voorwaarden, waaronder het in stand houden van een goede liquiditeitspositie, ‘vrij’ om met dit vermogen te doen wat beleidsmatig het meest voor de hand ligt. Hierbij passen wel twee belangrijke kanttekeningen.
- Het is een kwestie van beleid om te bepalen waarvoor het vermogen wordt ingezet. Als het beleid van een diaconie er bijvoorbeeld op is gericht om het vermogen in stand te houden en uit de opbrengsten van het vermogen (beleggingen) goede doelen te steunen, dan is dat het uitgangspunt. Er is dan pas sprake van ‘te besteden vermogen’ als het boven een stand komt die is bepaald als het ‘in stand te houden vermogen’. Het is wel zaak om periodiek (eens in de 4 jaar) na te gaan of het in stand te houden vermogen nog steeds het uitgangspunt moet zijn. Bij een krimpende kerk is wellicht een kleiner vermogen meer passend dan het vermogen van 20 jaar geleden.
- Bij de baten en lasten is de noodzaak van een meerjarenraming behandeld. Uit deze meerjarenraming kan blijken dat er in de komende jaren tekorten ontstaan. Indien het beleid erop is gericht om bijvoorbeeld een predikantsplaats in stand te houden en daar een deel van het vermogen voor in te zetten, dan is het goed beleid om daar een bestemmingsreserve voor te vormen. Voor de omvang van een dergelijke bestemmingsreserve is dan geen sprake meer van vrij besteedbaar vermogen. De verplichting jegens de predikant is er. Dat wil niet zeggen dat alle bestemmingsreserves van het vrij besteedbaar vermogen afgetrokken mogen worden. Er moet wel sprake zijn van een reële bestedingsverwachting in de toekomst en niet zomaar een potje voor het geval dat.
Toegelicht in het bestuursverslag
In de ‘Richtlijn’ staat het volgende over het vermogen en het bestuursverslag.
Ten aanzien van het vermogen dient een aantal zaken te worden toegelicht over de opbouw ervan. Hierbij moet aandacht worden besteed aan de volgende onderwerpen:
- Welk deel van het vermogen dient voor de financiering van kerkelijke activa?
- Welk deel van het vermogen is gereserveerd als continuïteitsreserve, welke omvang heeft deze reserve en wat is de beleidsmatige onderbouwing ervan? In de praktijk zullen veel gemeenten en diaconieën niet apart een continuïteitsreserve laten zien. Dat hoeft in de jaarrekening zelf ook niet. In het bestuursverslag kan dit echter goed worden toegelicht.
- Wat is het belegbaar vermogen en hoe verhoudt zich dat ten opzichte van de totale beleggingen (effecten en vastgoedbeleggingen)? Als de totale beleggingen hoger zijn dan het belegbaar vermogen, wat is dan het beleid om dit weer in evenwicht te krijgen?
- Hoe is de situatie rond het bestedingscriterium? In het kader van ANBI-regelgeving is het niet toegestaan om meer vermogen aan te houden dan strikt noodzakelijk voor de (algemeen nuttige) doelstelling. Leg in het bestuursverslag uit dat er gezien de ANBI-regels geen sprake is van oppotten. Als dit wel het geval is, geef dan aan wanneer het te hoge vermogen besteed gaat worden.
In de download 'rekenvoorbeeld gemeente en diaconie' vindt u een voorbeeld met de cijfers van een gemeente en een voorbeeldtekst voor het bestuursverslag.
Belegbaar vermogen
Per 1 juli 2021 is de richtlijn beleggen van kracht. In deze richtlijn is de term ‘belegbaar vermogen’ gedefinieerd. Dit is gedaan om gemeenten en diaconieën die beleggen te behoeden voor liquiditeitsproblemen dan wel grote vermogensverliezen, omdat beleggingen verkocht moeten worden op een moment dat deze verliezen opleveren.
Het belegbaar vermogen is het totale vermogen ((algemene reserve + bestemmingsreserves + fondsen) minus de waarde van de kerkelijke activa minus voorzienbare tekorten volgens de meerjarenraming (FRIS) minus een minimale liquiditeitsbuffer van € 50.000 of 25% van de jaarlast (operationeel resultaat (A)) als dat meer is dan € 50.000.
In de download 'rekenvoorbeeld gemeente en diaconie' is het belegbaar vermogen berekend en is aangegeven hoe u dat kunt vergelijken met de daadwerkelijke beleggingen.
Het bestedingscriterium
In het voorbeeld is uitgelegd hoe het zogenaamde vrij besteedbare vermogen kan worden berekend. Dat is niet hetzelfde als het vermogen dat u volgens het bestedingscriterium zou ‘moeten’ besteden. Er is inzake dit laatste punt veel beleidsruimte. Elementen daarvoor zijn:
- Het beleid kan zijn om het vermogen in stand te houden en om met de vruchten daaruit het doel te ondersteunen. Bij vermogensfondsen is het zogenaamde stamvermogen dat er op 1-1-2008 was het uitgangspunt, en dat mag nog worden gecorrigeerd voor inflatie en een paar andere posten. Hierbij geldt ook nog dat het vermogen per 1-1-2008 op actuele waarde gewaardeerd moet zijn om een goede vergelijking te maken. Op basis van de indexcijfers gezinsconsumptie mag u een indexatie doorvoeren, maar alleen voor dit stamvermogen. Als Protestantse Kerk willen we niet naar een erg technische berekening maar wel naar een formulering van wat het beleid is. Als het beleid is dat u het vermogen in stand wilt houden, noem dan ook het bedrag daarvan.
- Heeft u niet als beleid om het vermogen in stand te houden, dan is het van belang om te formuleren wat u met het vrij besteedbare vermogen wilt. Het belangrijkste is dat u aangeeft dat u het gaat besteden aan het doel, namelijk de kerk of de diaconie. Uit die beschrijving moet wel blijken dat u het daadwerkelijk gaat besteden. Voorbeeld van een dergelijke besteding in de toekomst is de dekking van tekorten die u uit de meerjarenraming ziet aankomen. Noem dan die tekorten, zodat blijkt dat het vermogen door die tekorten gaat dalen.
- Als u concrete plannen of projecten heeft goedgekeurd, vorm dan bestemmingsreserves voor die projecten zodat deze in aftrek komen op uw vrij besteedbare vermogen. Door het uitputten van deze bestemmingsreserves laat u zien dat u het vermogen aan het besteden bent.
Kortom, er is zeer veel beleidsruimte om aan te geven dat er geen sprake is van oppotten.
Het omgekeerde is echter ook waar; als u geen enkel beleid formuleert en dit niet toelicht in uw bestuursverslag, heeft u bij een voortdurende stijging van uw vermogen de schijn tegen als men beweert dat u wel aan het oppotten bent. Voorkom dit door heldere beleidskeuzes en een goede toelichting.
Het voeren van een goed financieel beleid wordt uitvoerig behandeld in het visiedocument ‘Financieel beheer van gemeenten en diaconieën in de Protestantse Kerk’. U vindt het op protestantsekerk.nl/kerkbeheer bij de bestanden. Het wil gemeenten/diaconieën stimuleren om zo veel mogelijk volgens deze visie te werken.
Waardering landbouwgrond in jaarrekening 2020
Naar aanleiding van vragen van gemeenten en diaconieën heeft de werkgroep 'richtlijn begroting en jaarverslaggeving' van de Protestantse Kerk met een aantal externe deskundigen gesproken over de richtlijn met betrekking tot de waardering van de landbouwgronden en komt tot de volgende conclusies:
- De waardering op 60% van de fiscale waarde zoals jaarlijks bekend gemaakt door de Belastingdienst (waardering verpachte gronden in box 3) geeft voor het merendeel van de landbouwgronden een goed inzicht in de gemiddelde actuele waarde. De hoofdregel is dat voor alle contracten de 60% wordt toegepast. Daardoor is deze regel administratief eenvoudig toe te passen. Er is daarom geen reden om de hoofdregel - zoals verwoord in de richtlijn - aan te passen.
- Voor de zogenaamde beklemmingen en/of eeuwigdurende pachtcontracten is deze waardering niet passend. Deze mogen worden gewaardeerd op één euro. In FRIS wordt dan in de kolom 'WOZ-waarde' deze waarde opgenomen en onder het 'wolkje' vermeld wat de aard van deze contracten is.
- Voor gemeenten/diaconieën die landbouwgronden bezitten die voor meer dan 50% bestaan uit reguliere pacht, kan de waardering genoemd onder punt 1 niet passend blijken. Naar verwachting gaat het hier maar om een klein aantal gemeenten/diaconieën. Deze gemeenten kunnen een verzoek indienen bij hun CCBB om een uitzondering te mogen maken op de hoofdregel en in overleg tot een passende waardering komen. Voor reguliere pacht mag dan minimaal 40% van de fiscale waarde worden gehanteerd. In FRIS wordt dan in de kolom WOZ-waarde deze afgesproken waarde opgenomen.
Lees ook: