Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde

Delen in de aan Israël geschonken verwachting

In de kerkorde van de Protestantse Kerk wordt gezegd dat wij mogen delen in de aan Israël geschonken verwachting. Een prachtige formulering. Maar wat wordt er precies mee bedoeld?

Laten we voor dit doel inzetten bij Jesaja 24:23, waar de verwachting wordt uitgesproken dat de Eeuwige koning zal zijn op de berg Sion. Israël leeft in de verwachting van het koningschap van God. Tegen de heersende chaos in de wereld in looft men zijn God als koning, zoals dat onder meer vol overtuiging gebeurt in de psalmen 93-99. Vele daarvan worden iedere vrijdagavond in de sjoel bij de ontvangst van de sabbat aan het begin van de dienst gezongen. 

Ik licht Psalm 98 uit, waar gezongen wordt:  
Hij komt zeker om de aarde te richten. 
Hij zal de wereld richten naar recht  
en de volken in rechtvaardigheid.  

Het is de ultieme verwachting van Israël dat de God van verbondenheid de zaken in de wereld niet op hun beloop laat, maar op zijn tijd ingrijpt en rechtvaardig zal regelen. Dit wordt gezongen in het licht van Gods koningschap over de wereld (Psalm 98:6). 

Opbouw van de Schriften 

Verwachting laat zich verder zien in de opbouw van de Schriften. In onze Bijbel lezen wij de Schriften van het Oude Testament met Israël mee. Wij dragen als protestanten dezelfde 39 boeken mee die de heilige schrift (TaNaCh) van Israël vormen. Met als belangrijk onderscheid dat deze 39 boeken in de TaNaCh in een deels andere volgorde staan, wat tegelijk tot verschillen van lezen leidt. Voor beide volgordes geldt dat zij aan het slot een verwachting uitspreken. In 2 Kronieken 36:22-23, het slot van de TaNaCh, is dat de hoop op terugkeer van Judeeërs uit de ballingschap in Babel naar de eigen grond in Juda en Jeruzalem. De Perzische koning Kores geeft de ballingen de gelegenheid tot deze terugkeer. Daarbij wordt verwezen naar de door Jeremia (in Jeremia 30-31) uitgesproken toezegging van terugkeer (onder meer 30:3). Als dan in Jeremia 31 en Jesaja 40-55 over deze terugkeer wordt gezongen, wordt die getekend als een parallel van de uittocht uit Egypte. In Maleachi 3:22-24, het slotgedeelte van onze opbouw van het Oude Testament, wordt de verwachting bezongen van de komst van Elia, voorafgaande aan het aanbreken van de Dag van de HEER, de dag waarop Hij het kwaad in de wereld definitief een halt toeroept. 

Vertrouwen op de HEER 

Op beide plaatsen wordt er de hand van de Eeuwige in gezien. Dat is typerend voor Israëls verwachting. Steeds wil men zijn vertrouwen op de HEER, de God van Israël, stellen. De naam van God, JHWH, in onze vertalingen weergegeven met HEER, is vanuit de Hebreeuwse grondtekst gezien een toezegging van Gods nabijheid en betrokkenheid: Hij zal er zijn. Deze naam komt meer dan 6800 keer voor in deze 39 boeken. Dat begrijp ik tegen de achtergrond van het feit dat grote delen van de 39 boeken geschreven zijn in tijden van diepe nood in Israël. Dan klinken aan de ene kant noodkreten als die uit het begin van Psalm 22: 

Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten? 

 En die uit het begin van het boek Habakuk: 

Hoe lang nog, HEER, moet ik om hulp roepen en luistert U niet, 
moet ik ‘Geweld!’ schreeuwen en brengt U geen redding?  

 Terwijl aan de andere kant vele uitingen van vertrouwen op God klinken en woorden van dankzegging voor uitredding. Verwachtingsvol wordt naar de Eeuwige opgekeken om hulp en redding. We zien dat onder meer in de passage Exodus 2:23-25, waar wordt verteld hoe Israël vanuit de benarde situatie in Egypte omhoog roept naar God, zijn hulp verwacht. Dan gedenkt God zijn verbond met Abraham, Isaäk en Jakob. Gedenken is steeds voor ogen houden. Vanuit die verbondenheid komt God zijn mensen te hulp. Zijn bevrijding is zijn liefdesaanbod aan Israël, zoals Jeremia dat zingt (Jeremia 2:1-3). 

Veelomvattend 

Het andere thema uit Jesaja 24:23 is dat van de berg. Al eerder is die berg genoemd, in Jesaja 2, als de plaats waar de volken naartoe komen om Gods thora, zijn onderwijzing, te leren (2:2-5). Op de achtergrond daarvan speelt het verhaal van de gave van Gods leefregels op de berg Sinaï, zoals dat in Exodus wordt verhaald. Onder Gods koningschap is Israël het volk van Gods thora. In het dagelijks uitgesproken Amida, het Achttiengebed, is dit in de negentiende beracha, lofzegging, als volgt verwoord: 

Zegen ons, onze Vader, ons allen als één, in het licht van Uw aangezicht, 
want in het licht van Uw aangezicht hebt ge ons gegeven, Heer onze God, 
de Tora des levens 
en de liefde der verbondenheid, 
gerechtigheid en zegen, 
erbarmen en leven en vrede. 

Wat hier niet ongenoemd mag blijven is Israëls verwachting van de opstanding van doden, zoals die onder meer in Jesaja 26:19 en Hosea 6:1-3 wordt bezongen. Als God de wereld terechtbrengt, kan het niet zo zijn dat daarbij mensen ontbreken. Ook deze verwachting ligt verankerd in het Achttiengebed, in de tweede beracha daarvan. 

Als de kerk uitspreekt dat zij deelt in de aan Israël geschonken verwachting, dan is uit het voorafgaande duidelijk dat dit veelomvattend is. Ik ga nogmaals naar Psalm 98, waar de uitwerking van Gods werkzaamheid wordt verbreed tot de hele aarde (vers 9): 

de HEER (...) als rechter van de aarde.  

Israël reserveert zijn God van verbondenheid niet puur voor zichzelf, maar Hij is heilbrenger voor heel de aarde. Wij mogen ons gezegend weten daarin te mogen delen en mogen ons met Israël verheugen over het koningschap van God over deze aarde. 

Dat thema maakte Jezus tot het centrale thema van zijn openbare optreden (Lucas 4:43): 

Ook in de andere steden moet Ik het goede nieuws over het koninkrijk van God brengen, want daarvoor ben Ik gezonden. 

Was deze informatie zinvol?
We hebben je feedback ontvangen, dankuwel!

Om deze pagina verder te verbeteren zijn wij benieuwd waarom u deze pagina wel of niet zinvol vond. U kunt ons helpen door de onderstaande vragen in te vullen.

Mogen we je contactgegevens voor eventuele verdere vragen? (niet verplicht)